Waarom zou ik in godsnaam een lenteschoonmaak houden?
Een nieuwe lente, een proper huis. Er zijn adepten van dat soort rituelen, en het heeft zijn voordelen, maar of we daarom massaal zwabber en zeem vast moeten nemen, hmm.

Lieve Van de Velde
De kruidenkast is het ergst. Het leven dat zich daarin doorheen de jaren ontwikkelt, dat geloof je niet. Een potje kaneel valt omver, poeder op het schap, een lichte stijging van de vochtigheidsgraad in de keuken en hop, je krijgt een onbestemde kaneelpap. Honing en tahin kunnen er ook wat van. Een druppel aan de rand van de pot ontwikkelt zich om onverklaarbare redenen tot een eindeloos plakspoor. En als plakspoor en kaneelpap elkaar dan nog eens tegenkomen, tja, dan is de ellende compleet.
Dat geniepige kastleven is het soort van fenomeen dat mij nog zou kunnen overtuigen om een jaarlijkse schoonmaak te houden. U weet wel: de hele zwets uit de kast halen, potje per potje inspecteren op houdbaarheid, leegheid en plaksporen, het schap eronder reinigen en de gesorteerde boel terugzetten. Ergens lijkt het me een heerlijk gevoel.
Maar het blijft bij inbeelding. In het echte leven stel ik mezelf tevreden met een paar zuinige keukenroldepjes rond de aangetaste potjes, om daarna freudiaans de kastdeur dicht te slaan. Verdrongen vettigheid, daar kan ik mee leven. Neen aan de lenteschoonmaak dus, toch als u het mij vraagt. Ik hou het bij de tweewekelijkse poetshulp. Te weinig taakspanning voor het Grote Poetsproject. Na een halve dag ben ik alweer vergeten waarom ik nu weer in die kast aan het rommelen was en staat de stofzuiger willoos in een half gepoetste kamer naar de muur te staren terwijl ik verdiept ben in een boek dat van onder de kast opdook.
Ik ben niet de enige die afzegt. In twee op de drie huishoudens doen ze er niet aan mee. Dat bleek uit een enquête van Kringwinkel, Troc.com en Cash Converters in 2019. Hun onderzoek ging verder dan een simpele ‘ja’ en ‘neen’. Ze peilden ook naar de to-dolijst van de grote schoonmakers. En die was best indrukwekkend, of beter: afschrikwekkend. Van kasten en koelkasten leegmaken tot ovenroosters poetsen en gordijnen wassen. Je komt er dus niet met één dag.
Een zeem vol zin
In een op de drie huishoudens gebeurt het dus wel. Collega Inge Ghijs is zo iemand. Vanaf nieuwjaar kijkt ze al uit naar de week vrijaf die ze rond Pasen neemt, elk jaar opnieuw. Een week met maar één groot doel: de lenteschoonmaak. ‘De orde en netheid in mijn huis leveren me een ontspannen ordegevoel op. Dat is nodig, want op het werk ben ik hele dagen bezig met beslissingen nemen en met zo veel mogelijk taken te combineren. Het is permanent één grote chaos in mijn hoofd. In die schoonmaakweek moet ik enkel met mijn handen bezig zijn en kom ik tot rust’, zegt ze. ‘En het is voor een stuk een traditie en een ritueel bij het begin van de lente. Ik koop dan ook altijd – ritueel ! – een nieuwe spons en een nieuw zeemvel.’
De lente zit ook niet voor niets in het woord lenteschoonmaak. Google laat me uitgebreid weten waarom. Meer dan eens, en niet toevallig, gebeurt dat via websites van poetsproducten die ons de noodzaak van de lentepoets, om het met een songtitel van Kapitein Winokio te zeggen, willen aanpraten. Lenteschoonmaak is zoals Moederdag, een commercieel interessant concept. Maar bon. Wat ik onthoud, is dat het een traditie is die ontstaan is in de tijd dat de huizen verwarmd werden met kachels en open haarden, en het na een lange winter met gesloten ramen en deuren hoog tijd was om alles open te gooien, af te stoffen en uit te kloppen. En dat die gewoonte blijven bestaan is.
En er zijn de clichés natuurlijk: hoe lente symbolisch die connotatie van nieuw leven heeft, van de propere lei, van het slanggewijs afgooien van oude vellen en dito vieze lakens. Nu ja, ik gil ook wanneer de zon mijn appartement binnenschijnt en er plots overal stof aan het schreeuwen slaat van ‘neem mij hier weg!’ Maar ik weet: zodra het donker wordt, stopt dat schreeuwen.
Collega Inge Ghijs doet in elk geval meer dan dat schreeuwende stof wegnemen. Haar lijst is lang. ‘Ik neem alle kasten en alle kamers onder handen, maar ook alle ramen, de dekens, het beddengoed, het terras, de oprit, zelfs de auto. Ik sorteer, gooi spullen weg, breng kleren naar containers.’ Wat ze tegenkomt, vindt ze toch elk jaar weer schokkend. ‘Als je ziet hoeveel viezigheid zich een jaar na de vorige schoonmaak in een keukenschuif heeft opgehoopt, begrijp ik niet dat er mensen zijn die dit niet doen. Dat krijg je na een paar jaar toch nooit meer proper?’
Vieze vettige huismijt
Dat je natuurlijk ook kamer per kamer proper kunt houden, het hele jaar door, opper ik nog. Maar ze is overtuigd: ‘Dan heb je nooit die enorme kick dat het hele huis en alles errond superproper ligt. Ook al duurt dat, ik weet het, maar een paar dagen.’ Dat laatste is voor mij nog een reden om er niet aan te doen. Het is zoals bloemen kopen of nagels lakken. Het verval loert al meteen om de hoek. Wat proper is, blijft nooit proper, en dus voel ik me al snel een onnozele sisyphus.
Dat idee van gecumuleerde viezigheid verwijderen herken ik wel op een ander vlak: onlangs deed ik een detoxkuur en was mijn lijf zoals haar huis op het einde van die zevendaagse: clean. Ook toen voelde ik hoe elk stuk vettigheid dat ik erin propte de properheid weer een stukje ongedaan maakte. Maar de gedachte dat ik even de pure zuiverheid had benaderd, was op zich wel kicken.
Nu we het toch over lijf en leden hebben: misschien is er wel een medisch argument dat me kan overtuigen? Is zo’n schoonmaak ook goed voor je gezondheid? Een paar jaar geleden zei arts-microbioloog Dries Budding nog iets anders in deze krant: ‘Het is lastig om met onderzoek aan te tonen of mensen die in een minder schoon huis wonen ook echt een betere gezondheid hebben, omdat altijd ook andere factoren meespelen.’
Bizar, een mens stelt zich toch spontaan een allergie- en niesvrij leven voor bij een schoon huis. Of niet? Ik bel met professor Philippe Gevaert, neus-keel-oorarts-allergoloog aan de UGent. Zijn antwoord is, op zijn minst, genuanceerd: ‘Als je al een allergie hebt, zul je de klok niet terugdraaien door je huis eens grondig te poetsen’, zegt hij. ‘Natuurlijk is het een goed idee om je huis net te houden als je allergisch bent. Maar niet manisch. Integendeel.’
Hij verwijst naar de zogenoemde hygiënehypothese, de idee dat hoe hygiënischer we in de loop van de geschiedenis zijn geworden, hoe vatbaarder voor allergieën: ‘Maar het belangrijkste is natuurlijk dat de toegenomen hygiëne meer voordelen heeft opgeleverd, van drinkbaar water tot de daling van de kindersterfte. In vergelijking daarmee is allergie maar een klein neveneffect’, zegt hij. ‘Omgekeerd wil dat natuurlijk niet zeggen dat je door te stoppen met poetsen je allergie kunt wegkrijgen. Die allergie is iets wat je opbouwt in je kinderjaren.’
‘Mensen met allergieën zijn doorgaans al beducht voor wat bij hen aanvallen uitlokt en weten wat ze moeten doen’, vervolgt Gevaert. ‘Waar je vooral het verschil kan maken, is door je beddengoed elke dag open te leggen en wekelijks te wassen. Want daar zit de huisstofmijt, en dat is de grootste bron van allergie in huis.’
Bottomline? Geen schuldgevoel als zwabber en zeem op stal blijven. Verre van. Maar toch onthoud ik wat volgens zij die het kunnen weten de geneugten van die jaarlijkse routine zijn. Met één grote rode draad (neen, niet voor de stofzuiger!): een schoonmaak is goed voor de geest, een vorm van mindfulness, en het zien wegsmelten van rommel, wanorde en vuiligheid brengt rust en zelftrots.
Plus, aldus nog die collega van daarnet, er is nog een andere kick: ‘Elk jaar vind ik wel dingen terug waarvan ik dacht dat ik ze kwijt was. Interessante dingen.’ Maar zelf blijf ik erbij: ik ga dan liever een weekje wandelen, of lezen, of zo. Ook goed voor de kop.