
Uit het hart | Hoe een haarkleur in je hoofd kruipen kan (zeker bij wie blond is)
De dingen waarover we babbelen op een terras, bij een koffie of een glas wijn. Het leven en wat ons bezighoudt. In deze blog wil ik er een plaats aan geven.
18 april 2023
Hoe een haarkleur in je hoofd kruipen kan
‘Ik ben blond in mijn hoofd, maar ik zie er niet blond uit. Of toch niet blond genoeg.’ Dat is de teneur van de hashtag blondedysmorphia die op Tiktok de ronde doet. Een discrepantie tussen hoe je je voelt en hoe je eruitziet. Tiens, kennen we dat niet allemaal? Of neen, blondes have more fun.
We moeten het eens over haar hebben. Niet ‘haar’ zoals in: ‘zij daar, ginder!’ Maar ‘haar’ zoals in: dat fluffy stukje van onszelf dat boven op ons hoofd staat (of niet meer). Haar en wat je ermee aan moet, is het first world problem bij uitstek, maar zoals dat wel meer gaat met first world problems wil dat niet zeggen dat het geen terras- of cafébabbel waard is, of dat je je, op zijn minst, niet zou mogen verwonderen over wat die rare substantie op ons hoofd met onszelf en onze identiteit doet.
Zelf ga ik gebukt onder al wat te weinig is. Haar dat je amper voelt, zo dun is het, en haar dat je amper ziet, zo ongedefinieerd de kleur. Soms doe ik wild in hoogzomers, en dan laat ik het bleken naar een gelig-oranje dat je met wat goede wil blond zou kunnen noemen. Als ik op zo’n moment vermist zou geraken, hoop ik altijd dat mijn opsporingsbericht zou melden dat ‘een blonde vrouw niet meer gezien is sinds donderdag’. Het zou gewoon grappig zijn, want diep in mezelf ben ik geen blondine natuurlijk.
Dit hele autobiostukje hierboven is niets meer dan een brug naar een woord dat de voorbije weken op sociale media en daarmee ook in gesprekken de ronde doet: blonde dysmorphia. Niet zo blond zijn als je je voelt, daar komt het op neer. Het begrip is een afgeleide van body dysmorphia of Body Dysmorphic disorder (BDD), een psychologisch fenomeen waarbij iemand zichzelf buitenproportioneel lelijk vindt. Zo iemand fixeert zich op de kleinste imperfectie en vergroot die uit. Dat steeds meer mensen last hebben van dat soort ingebeelde lelijkheid, en hoe dat komt, tja, hallo, Instagram & co.? Maar bon, blonde dysmorphia is dus een dingetje, toch in dat parallelle universum dat Tiktok heet. Miljoenen views hebben ze er, de video’s van vrouwen die zich onder dehashtag #blondedysmorphia vragen stellen bij hun haarkleur en blijven denken dat ze blond, blonder en blondst moeten zijn, en bleken, bleken, bleken en kleuren om te kunnen zijn wie ze zijn.
Ik ben blond, nah
Het is raar hoe blond, en bij uitbreiding haarkleur, in iemands identiteit kruipt. Wanneer ik er wat lacherig over praat met blondines kom ik te weten dat het wel degelijk een identiteitskwestie is. Ik hoor van heel wat vrouwen die in hun kinderjaren blond-witterig waren dat ze een minicrisis kregen toen hun haar spontaan donkerder werd met de jaren. Eens je jezelf op de kaart zet als blondine en zo bejegend bent, altijd blondine. Zoiets. Misschien krijgen blonde kinderen ook gewoon meer positieve aandacht? En zet dat een behoefte aan aandacht vast? En een zelfbeeld? Wanneer er dan plots asblond haar door die haarfollikels groeit of, godbetert, lichtbruin, en nog erger: grijs, dan moet er ingegrepen worden. Het is op dat moment dat die rare blonde dysmorphia toeslaat.
Ook op Reddit lees ik er getuigenissen over. Over hoe het nooit blond genoeg kan zijn, over de onzekerheid wanneer een foute lichtinval hen plots doet denken dat niemand hen nog als blond gaat zien. Fascinerend is het. Zeker als je weet dat blond een zeldzaamheid is. Slechts 2% van de wereldbevolking is natuurlijk blond (wie telt die dingen, en hoe?), dus ga er maar van uit dat het gros van de blonde mensen die we op straat tegen het lijf lopen geblondeerd haar heeft.
‘Doet ze het of doet ze het niet?’
In mijn zoektocht naar de link tussen blond en identiteit kom ik bij een mooi verhaal terecht dat Malcolm Gladwell in 1999 schreef voor de New Yorker. Bladzijdenlang gaat hij door op het fenomeen haarkleur, en dan vooral de blonde variant. Hij is bijzonder gefascineerd door Shirley Polykoff, een copywriter in de Amerikaans-Joodse gemeenschap in de jaren vijftig en zestig. Zij was het die de reclameteksten schreef - Mad men avant la lettre - voor de haarkleurproducten van het toen populaire merk Miss Clairol. Gladwell deed zo veel research over Shirley dat hij haast in haar ziel kon kruipen. Shirley was blond, haar haar kleuren was haar tweede natuur. Ze vond van zichzelf dat de persoonlijkheid die ze zichzelf toeschreef simpelweg niet rijmde met bruin haar. Flamboyant, spontaan, sprankelend, en op een onweerstaanbare manier ijdel. Haar idee was dat je kon worden wie je wou worden, en dus ook een blondine. Samen met die overtuiging oreerde ze ook dat je niet alleen kon worden wie of wat je wou, maar dat je dat bovendien ook in het geheim moest kunnen doen. Ze vertaalde haar eigen overtuigingen in de slogans die ze schreef voor de haarkleurproducten, zoals ‘Does she or doesn’t she? Only the hairdresser knows for sure’. En de mooiste: ‘If I’ve only one life, let me live it as a blonde’.
Voor Shirley Polykoff, schreef Gladwell, was de kleur van haar haar een nuttige vorm van fictie, een manier om de tegenstelling te overbruggen tussen het soort vrouw dat ze was en het soort vrouw dat ze vond dat ze moest zijn. het was een manier om het allemaal te hebben, Doris Day te kunnen zijn zonder Doris Day te zijn.
Want leven als blond wezen is anders, zo blijkt nog uit een straatonderzoek dat de Britse journaliste Joanna Pitman jaren geleden deed. Zij liet haar haar blonderen en noteerde de reacties. Vreemden op straat glimlachten spontaan naar haar. Voorbijgangers wierpen haar begerige blikken toe. In de bibliotheek sprongen de mannen bijna over de balie om haar te helpen. Op de markt werd ze vóór haar beurt bediend. Vrienden vonden dat ze er jonger uitzag. ‘Ik had een soort kant-en-klare, decadente aantrekkingskracht gekregen. Ik voelde me jonger en vreemd genoeg positiever, op dezelfde ongrijpbare manier als wanneer de zon schijnt’, schrijft ze in haar boek Blond, waarover we een decennium geleden eens schreven in deze krant.
Bon, dat blond intussen ook besmet is met minder nastreefbare adjectieven (dom, bimbo, om er maar een paar te noemen) doet duidelijk niets af aan wat mensen voelen die uitpakken met hun hashtag blondedysmorphia. Zij willen eruitzien zoals het beeld dat ze van zichzelf in hun hoofd hebben. En tiens, nu ik erover nadenk: ook ik wil dat eigenlijk. In mijn hoofd zie ik er anders uit, beweeg ik anders, zie ik er niet extra oud uit, staan mijn mondhoeken anders dan wat de spiegel, of erger nog het Teams- of Zoom scherm, me toont. Het doet me denken aan wat ik onlangs las in Niña Weijers essaybundel Zelf doen: ‘Wat we eigenlijk willen, is gezien worden zoals we onszelf zien op goede dagen. Het is een onuitstaanbaar idee dat anderen naar ons kijken zoals wij naar anderen kijken: meedogenloos, niet (altijd) omdat we dat willen zijn, maar simpelweg omdat we gewoon kijken en niet bezig zijn met verzachtende omstandigheden.’
18 april 2023
Als de vijand 'alcohol' heet
Een paar prangende getuigenissen over alcohol passeerden de voorbije dagen in de krant.

‘Ik ben een jaar niet naar de nachtwinkel kunnen gaan omdat ik daar voordien mijn alcohol kocht. Het was te confronterend. Ik kon ook niet meer op café. En in de supermarkt zag ik alleen de flessen alcohol staan.’ Dat vertelt een dertigjarige vrouw aan collega Kubra Maya. De vrouw heeft geen naam, alleen initialen: L.R. Op de foto die bij het stuk staat, zie je haar contouren. Een studententype. Het was in haar studentenjaren dat het allemaal begon, vertelt ze. Als 23-jarige zat ze in vier verschillende studentenclubs en dronk ze elke avond. En dat bleef ze ook na haar studententijd doen. Drie jaar geleden, op haar zevenentwintigste, kickte ze af.
Er staan nog initialen in het verhaal: G.C. (58). Ook hij zocht pas laat hulp. Dat hun namen er niet in staan, is deel van het verhaal. ‘Ik wou dat ik met mijn naam kon getuigen om het taboe te doorbreken, maar het feit dat ik dit niet durf, bewijst dat we nog niet zo ver zijn’, luidde hun boodschap.
Voor veel mensen-met-initialen was en is Antabuse een manier om te stoppen met drinken. Het is een pilletje dat je ziek maakt als je het combineert met alcohol. Maar nu farmaproducent Sanofi stopt met de verkoop ervan velen die mensen zich in de kou gezet. Collega Klaas Maenhout praatte met drie van hen. Een van hen getuigt: ‘Zodra je alcoholicus bent, moet je blijven opletten. Op zo’n moment, waarop je even de moed laat zakken, wil ik de alcohol geen kans geven.’
We schrijven vaak over alcohol in de krant. De laatste tijd vooral over mensen die er radicaal mee stoppen en het leven anders bekijken. Maar in het echte leven is niet elk alcoholverhaal een succesverhaal. Vandaar het belang van deze twee vecht-verhalen. Lees ze via de links hieronder.
17 april 2023
Vast in Vlaanderen: vanwaar komt die kerktorendrang in ‘Blind gekocht’
Met grote ogen zit collega Valerie Droeven naar het vastgoedprogramma Blind gekocht te kijken. Wat is dat toch met mensen die met een navelstreng lijken vast te hangen aan het dorp waar ze opgegroeid zijn?


Valerie Droeven
Soms zit je op televisie naar jezelf te kijken. Soms ook niet. Collega Karsten Lemmens onderzocht afgelopen weekend in een artikel waarom we met zijn allen zo graag naar immoprogramma’s op tv kijken. Het cliché wil dat we in België met een baksteen in de maag geboren zijn. Die zoektocht naar een eigen stekje, het bouwen en verbouwen, het zou iets zijn waardoor we collectief geprikkeld worden. Zeker nu het almaar moeilijker wordt om zo’n woondroomtrip te maken, kijken we als bijen naar honing. Herkenning is dan ook een groot deel van het succes van programma’s als Blind gekocht.
Nochtans zit ik vaak ook met verbazing (en afstand) naar Blind gekocht te kijken. Afgelopen week niet door de vastgoedprijzen of de brutaal hoge eisen die sommige deelnemers durven te stellen. Het was een andere typisch Vlaamse menselijke eigenschap die me verstomd deed staan. Anouchka en Mathias, een stelletje met extreem hoge eisen, weigerden de aankoop van een huis omdat het meer dan twintig minuten rijden van hun huidige woning lag. Geen dertig minuten langer rijden, geen zestig, maar drie minuten. Ze wilden geen 23 minuten van het voormalige ouderlijk huis van Anouchka gaan wonen. Ook al had de makelaar daar een buitenkansje gespot, het antwoord bleef ‘neen’. Mathias, die zijn veto het duidelijkst stelde, was te vervlochten met de regio. Er was geen compromis mogelijk.
Een deelgemeente? Liever niet
De regio is al vaker een issue geweest in Blind gekocht: het nieuwe huis dan moet akelig dicht bij de plek liggen waar de stelletjes geboren en getogen zijn. In het tweede seizoen hadden Mila en Mathias bijzonder veel overtuigingskracht nodig om van het centrum van Aalter naar deelgemeente Lotenhulle te verhuizen. Er zouden geen gemeentegrenzen overschreden worden, maar toch was de angst te groot om vriendschappen te verliezen, en vervolgens ontworteld en ontredderd achter te blijven. Uiteindelijk overtuigden de programmamakers hen en eindigde het stel in de deelgemeente. Maar bij het begin van dit vijfde seizoen bleken de twee hun huis alsnog verkocht te hebben voor een exemplaar in het centrum van de gemeente. ‘We dreven weg van het spontane afspreken met mensen. Je moest het altijd wat inplannen. Dus wilden we liever terugkeren naar Aalter’, klonk het in Het Nieuwsblad.
Wat een verstikkende gedachte, kan ik alleen maar bedenken als ik het lees. Ik hou van verhuizen, van wegtrekken en van nieuwe plekken ontdekken. Ik kijk reikhalzend uit naar wanneer het weer kan. Het idee dat alleen de eerste vriendschappen echte vriendschappen zijn, wijs ik resoluut af. Oké, oude schoolvriendinnen opzoeken voelt als thuiskomen. Maar ik vind het net veel leuker als ze niet om de hoek wonen. En dat we niet per se moeten afspreken in dezelfde cafés als destijds, maar op andere plekken. Plekken waar zij nu wonen of wij, of in steden waar we samen op kot gegaan zijn.
Eeuwige nostalgie
Tussen de plek waar ik nu woon en die waar ik opgegroeid ben, ligt honderd kilometer. En dat is goed zo. Het is fijn om terug te keren en rond te hangen in die straatjes van het verleden. Telkens word ik overspoeld door een golf van nostalgie. Tegelijk behoort het allemaal tot het verleden. Ik had er geen twintig jaar rondjes willen blijven draaien. Stilstaan en me ergeren aan hoe het verandert: het is niet aan mij besteed. Er is elders zoveel meer te ontdekken: meer mensen, nieuwe vriendschappen, werk, rare jaarmarkten, vreemde woordjes en kronkelige regiolecten. En overal kom je mensen tegen die niet ‘van hier’ zijn. Het schept een band.
Het is een cliché dat wij, Vlamingen, graag onder de kerktoren blijven hangen. Geen idee of dat wetenschappelijk bewezen is, maar in de wereld van Blind gekocht lijkt het toch een heersende gedachte. Collega Jeroen Struys interviewde jaren geleden geboren Leuvenaar en regisseur Pieter Van Hees. Die woonde toen al een hele tijd in Brussel, maar had net voordien voor opnames een paar weken doorgebracht in het Vlaanderen van zijn jeugd. ‘Ik kwam weer op plaatsen waar ik lang niet meer geweest ben: Tienen, Diest, de Vlaamse lintbebouwing. Zo viel het me op hoezeer Vlaanderen in de ban is van nostalgie. Dat is de overheersende emotie geworden, waar alles aan wordt afgetoetst.’
Dat is exact wat ik voel als ik naar die stelletjes in Blind gekocht kijk. Alsof ze de tijd willen stopzetten en terugdraaien. Alsof ze zeggen: wij blijven hier. Want alleen hier blijven we wie we zijn.
Ge zijt van Erps als ...
Herinnert u zich nog die populaire hype op Facebook van die ‘Ge zijt van (insert dorp) als…’-groepen? Ze waren bedoeld als nostalgische ontmoetingsplaatsen van mensen die hun dorp in hun hart droegen. Grappig, leuk. Tot ze met de zurigheid doordrongen geraakten. ‘Veel leden ergerden zich aan mensen die elke dag “goeiemorgen” postten. Dus hebben we voor de “goeiemorgens” regels ingevoerd’, vertelde de oprichter van het Gentse exemplaar aan De Standaard. Zurigheid als gevaarlijke en onaangename keerzijde van nostalgie. Mensen die te lang op elkaar kijken, beginnen zich te ergeren. Toegegeven, in het hetzelfde artikel kwamen ook mensen aan het woord die er net vanwege die liefde voor hun roots in slaagden om die oprukkende zurigheid weer in te dijken.
Het heeft met identiteit te maken. Ik ben van hier, dus ik ben. Je bent je roots, of je roots blijven deel van je tot de dag waarop je dood gaat. In de VS, waar het cliché geldt dat mensen in een wip verhuizen naar een plek duizend kilometer verderop, kan je van New York zijn als je er een uurtje pendelen vandaan woont. In Vlaanderen is het blijkbaar moeilijk om van Aalter te blijven als je in Lotenhulle resideert. Ik denk dat ik graag geloof dat mensen kunnen evolueren. Dat verandering vooruitgang is en identiteit fluïde. Ik weet dat we in een wereld wonen waarin dat almaar moeilijker wordt om te begrijpen. Mensen bouwen identiteiten online, kruipen er in hokjes en stoppen anderen in een ander hokje. We bepalen elkaar graag en beitelen onszelf in steen. Ik verander liever. Af en toe van mening. Af en toe van woonplaats.
Waar ik ook woon, ik blijf een Limburger. Daar moet ik me wel bij neerleggen. Het is er in die eerste twintig jaar behoorlijk ingedramd. Er is dat Limburgse volkslied dat uit volle borst gezongen werd. Maar er is ook die uitwisbare herkenbaarheid als ik begin te spreken. Zelfs in die Vlaams-Brabantse voorstad waar ik me tijdelijk – dat neem ik me toch al meer dan tien jaar voor – gevestigd heb, blijf ik ‘van Limburg’. Na al die jaren kan ik mijn roots niet ontkennen. Ook al ben ik er een dik uur pendelen van verwijderd. En is mijn horizon intussen breder geworden.
Wat u, beste lezer, wilt u Valerie Droeven berispen omdat ze de charme van de geboortegrond niet vat? Of begrijpt u helemaal wat ze bedoelt? Mail ons!
17 april 2023
Wat een afscheidsbrief
Het gebeurt niet vaak dat woorden je zo kunnen raken dat je er even van moet bekomen. De afscheidsbrief van Erik Raspoet aan zijn overleden vrouw Anne Adé slaagt erin.

Hij moet er lang over nagedacht hebben. Of misschien zat het allemaal al klaar in zijn hoofd en is het er in één keer uitgevloeid, want zo gaat dat ook soms. Ik heb het dus over de brief die journalist Erik Raspoet aan zijn onlangs overleden vrouw - en moeder van hun twee kinderen - Anne Adé schreef in DSWeekblad het voorbije weekend. Het is een mix van herinneringen, liefdesverklaringen, associaties, existentiële vragen. Het zijn beelden die blijven hangen en gedachten die troosten. Of die een poging tot troost zijn. Troost voor wie iets gelijkaardigs meemaakt, troost voor hemzelf ook. En voor haar. ‘Op mijn schouders rust de taak je voor de vergetelheid te behoeden,’ schrijft hij.
Negen maanden voor haar overlijden kreeg ze de diagnose, maar het besef kwam pas later: “toen ik met een kop thee op de rand van je bed kwam zitten, was de boodschap ingesijpeld. Erik, zei je, ik denk dat het er niet goed uitziet.”’
Hij schrijft over de eerste en de laatste dagen, over haar worsteling met de euthanasie-aanvraag, over zijn worsteling met palliatieve sedatie, over zijn rol: ‘Ik was je leunstok, washandje, aanreiker van schoon ondergoed. Maar je psychisch lijden heb je alleen gedragen.’
Als iemand na jou nog zoiets kan schrijven, zoiets wil schrijven. Hoeveel heb je dan niet betekend? Heel veel, lijkt me.
14 april 2023
Sociale mix op school, oké, maar toch wil ik de beste school
Een gezonde sociale mix op school, het is allemaal belangrijk en nodig, denkt collega Josephine Dapaah, terwijl ze achter haar laptop in een kramp zit omdat ze haar zusje bovenal in de beste school wil binnenkrijgen.


Josephine Dapaah
Maandag 27 maart. Een doodgewone maandag voor de meeste Belgen, maar niet voor mij. Het is half tien ’s ochtends wanneer ik dolgedraaid achter mijn laptop zit te foeteren op de sputterende website van Meld Je Aan Secundair, het centrale registratieplatform voor kinderen die een plaats zoeken in het eerste jaar van een middelbare school. Omdat ik me makkelijker kan vrijmaken dan mijn ouders, ben ik degene die mijn 11-jarige zusje aanmeldt. Zenuwslopend vind ik het, maar ik sus mezelf met de gedachte dat duizenden ouders op dit moment nagelbijtend dezelfde procedure doorlopen. Bovendien is die stress overbodig, want afgezien van de schoolkeuze die je ingeeft, heb je verder geen vat op het eindresultaat.
Het systeem kiest voor jou. En dat is niet eens zo slecht, want sinds het systeem in 2019 verplicht werd in Antwerpen, Brussel en Gent, kwam er een einde aan het jaarlijkse fenomeen van ouders die voor hun geliefkoosde school gingen kamperen om zeker te zijn van een plaatsje voor zoon- of dochterlief. De nieuwe regeling zou bevorderlijk zijn voor de sociale mix en gelijke onderwijskansen. Daar kun je niets op tegen hebben, toch? Ik hoor mezelf nog zo zeggen dat ‘een goede opleiding geen voorrecht mag zijn van middenklassers die zich anderhalve vrije dag op de stoep kunnen veroorloven’.
En dan neem je een bocht
Wel, het is angstaanjagend hoe snel je van gedacht verandert wanneer het over je eigen kind – of zus – gaat. Plots verdwijnen al die vermeende voordelen van de sociale mix naar de achtergrond.
Mijn ouders en ik hadden om praktische redenen kunnen kiezen voor de etnisch-cultureel diverse scholen in de buurt, en zo bijdragen aan die sociale mix waar pedagogen al zo lang voor pleiten. Toch deed ik het afgelopen jaar precies het tegenovergestelde. In de aanloop naar de vele opendeurdagen drukte ik mijn ouders op het hart dat ze ‘slim moeten kiezen’, omdat het ‘zonde van haar talent zou zijn’ als mijn zus niet het ‘best mogelijke onderwijs’ krijgt.
Die redenering komt niet uit het niets. ‘Door systeemfouten in ons onderwijs komen veel kwetsbare kinderen op dezelfde scholen terecht, met alle gevolgen van dien’, zei professor onderwijskunde Ides Nicaise een paar jaar geleden in deze krant (DS 29 april 2019). Ik heb zelf ook lang genoeg, in verschillende scholen, aan beide kanten van het klaslokaal gestaan om de gevolgen van die systeemfout te zien. Veel scholen met een hyperdivers publiek worden met een rist uitdagingen geconfronteerd die een invloed hebben op de onderwijskansen.
De (financiële) ondersteuningsmiddelen die scholen ter beschikking krijgen, zijn daar deel van. Maar wat scholen van hun leerlingen verwachten, is minstens even belangrijk. Hoe hoog ligt de lat? En welke toekomst dichten leraars je toe? Nog vaker dan ik zou willen denk ik terug aan de leraar die botweg zei dat ‘er weinig van mij zou terechtkomen’. Of de lerares die me op een infobeurs voor het hoger onderwijs fijntjes liet weten dat ‘de universiteit niets voor mij’ zou zijn. Dus toen ik eenmaal aan de universiteit begon, waren er veel zaken die ik als pionierstudent onmogelijk had kunnen weten, omdat niemand ervan uitging dat ik die dingen moest weten.
Wat je niet in de klas leert
‘School bepaalt je resultaat, nog meer dan afkomst’, kopte deze krant enkele jaren geleden. Uit onderzoek is al meermaals gebleken dat kansarme leerlingen op een school met kansrijke leerlingen beter presteren. Wat je leert, is net zo belangrijk als de plek waar je het leert, omdat je ook beïnvloed wordt door diegenen met wie je omringd bent terwijl je leert. Sommige dingen leer je niet in de klas.
Mijn opwaartse sociale mobiliteit heb ik te danken aan mijn ouders die altijd, maar met wisselend succes, hamerden op het belang van goede schoolresultaten. Aan mevrouw Verbeeck die me zelfs buiten de schooluren hielp om mijn interesses te ontdekken. Maar ook aan de klasgenoten die me meenamen in werelden die ver afstonden van de mijne. Aan hun ouders die me omarmden en onbewust lieten proeven van hun privileges, maar me evenzeer onbedoeld toonden dat de meritocratische retoriek van mijn ouders op een mythe gestoeld was.
Thuis leerde ik groots dromen. Bij die vrienden hoorde ik hoe groots die dromen konden zijn. Thuis hoorde ik dat alles mogelijk is als je er hard voor werkt. Bij die vrienden zag ik ook dat niets onmogelijk is als je de handleiding van je netwerk krijgt. Is dat eerlijk? Niet helemaal, maar vijftien jaar en twee masterdiploma’s later kan ik niet anders dan vaststellen dat ik veel aan die relaties heb gehad. Zoals die keer dat de broer van een vriendin me wegwijs maakte in financieringsmogelijkheden, omdat een studiecoördinator aan de universiteit het onwaarschijnlijk achtte dat ik een kostelijke overzeese stage zou kunnen volgen. Dat avontuur is achteraf bekeken het begin van mijn professionele loopbaan geweest.
Al het bovenstaande zijn argumenten om de sociale mix net wél na te streven. Door onze migratieachtergrond zou je kunnen zeggen dat ons gezin dat ook doet wanneer we mijn zus inschrijven in een goed college met een hoofdzakelijk middenklassepubliek. Maar dat klopt niet helemaal, want door ons leeftijdsverschil kan ik mijn inzichten en ervaringen met mijn zus delen als was ze mijn eigen kind. Het is een privilege dat ik niet had, maar dat des te belangrijker wordt nu alle lagen van het onderwijs democratischer worden. Want de bovenlaag zoekt altijd nieuwe manieren om zich te onderscheiden van de rest. Dat is het perverse aan privileges: wie ze niet heeft, wil ze, en wie er al veel heeft, wil er nog meer.
Wat u, beste lezer, worstelt u ook met die twee extremen? De nood aan sociale mix enerzijds en de dingen die u voor uzelf belangrijk vindt anderzijds? Herkent u dit dilemma? Mail ons!
14 april 2023
Mooigedacht (44): over wat je wil en wat je krijgt

In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.
‘You can’t always get what you want. But if you try, sometimes you get what you need.’ Zangeres en muzikante Lady Linn, aka Lien De Greef, neuriet het soms mee met The Rolling Stones. En ze haalde er één van haar vijf levenslessen uit: ‘Wat je op je pad krijgt, is niet altijd wat je in je hoofd had. Maar het gebeurt en blijkt vaak toch heel goed voor je te zijn. Ik vind dat een troostende gedachte: “Het gebeurde omdat het zo moest zijn.” Het is een mechanisme om met de dingen om te kunnen gaan, en een heel menselijke reflex.’
14 april 2023
Hoe voelt het als je partner een burn-out heeft?
Hoe burn-out een relatie onder druk kan zetten en hoe een partner lijden kan. Verhalen uit het echte leven.

Een burn-out is, zo blijkt uit de vele getuigenissen die al in de krant verschenen zijn, een hel voor wie erin zit. Maar hoe het voelt voor de partner van zo iemand (ervan uitgaande dat niet iedereen met burn-out een partner heeft natuurlijk), daarover schreven we nog zelden tot nooit. Daar is een reden voor. Toen collega Nathalie Carpentier aan haar reeks met burn-outgetuigenissen begon, probeerde ze geregeld partners aan het woord te laten. maar ze haakten af. Te gevoelig, te confronterend, te moeilijk.
Maar uiteindelijk slaagde ze er deze week toch in om een paar mensen (zij het anoniem) te laten vertellen hoe het voelt, en zo krijg je als lezer een empathische inkijk in de ellende die meestal binnen vier muren blijft. De partners vertellen vooral hoe zwaar het is om samen te leven met iemand die eigenlijk iemand anders geworden is, iemand die niet meer de energie van vroeger heeft, iemand die anders in het leven lijkt te staan. Helen bijvoorbeeld zag haar partner veranderen van een optimist die ‘zich 300 procent smeet voor het werk en daar veel voldoening uit haalde’ in een ‘lusteloze pop die in de lappenmand ligt’. ‘Ik heb moeten leren om hem te laten rusten. En moeten aanvaarden dat hij zelfs uitgerust misschien niet zou koken of afwassen of helpen in het huishouden,’ zegt ze.
Joren zag de hoe toxische invloed van zijn partners baas niet meer uit huis weg te slaan was: ‘Ik wilde haar eruit trekken, dat waren erg triestige maanden.’
De getuigenissen die in het stuk passeren, tonen mooi en ook dramatisch aan hoe je als partner zowel rots als bliksemafleider moet zijn, en hoe lastig het is om altijd op eieren te moeten lopen.
13 april 2023
De lessen die kinderen van Facebookouders ons leren

Dat je best zuinig bent met het delen van foto’s van je kinderen op sociale media vertellen privacyspecialisten ons al jaren. Maar nu de eerste facebookkinderen groot genoeg zijn om die foto’s zelf te zien, komt het pas echt binnen. Collega Doreen Hendrikx schrikt nog elke dag wanneer ze zichzelf tegenkomt als kind op Facebook.

Doreen Hendrikx
Facebook is dood. Dat is meer een gevoel dan een feit, want als je naar de cijfers kijkt zie je nog zo’n 2 miljard gebruikers. Die cijfers vertellen ook dat zeventig procent van de jongeren nog geregeld op het platform zit. Maar vraag het eens aan de dichtstbijzijnde twintiger en de kans is reëel dat je die hoort bevestigen: ‘Oh ja, Facebook is dood’.
Er zijn een hoop technische redenen waarom dat zo is, maar voor mij persoonlijk is er maar één: pure gêne. Als ik er al kom, is het nooit voor lang. Binnen de vijf minuten slaagt het platform er steevast in om me naar het profiel van mijn ouders te loodsen. Waarschijnlijk omdat zij een van de weinigen in mijn omgeving zijn die het wel nog actief gebruiken, en wel op de manier zoals het bedoeld was en niet als veredelde digitale verjaardagskalender. En zo word ik elke keer weer geconfronteerd met de oude foto’s waarmee hun tijdlijn vol geplaasterd is. Met een beetje pech zie ik mijn eigen kop plots levensgroot op mijn gsm verschijnen. En dat is toch altijd schrikken. Gelukkig moet ik niet eeuwig verder leven met de kapselkeuze van mijn dertienjarige zelve, maar moet ik er daarom elke week mee geconfronteerd worden?
No way!
We hebben ze allemaal wel, van die gênante foto’s. In plaats van een oude schoendoos zal de volgende generatie gewoon een internetbrowser openen om ons uit te lachen. Is dat echt zo anders? Het antwoord is ja. Dat is het zeker. Ironisch genoeg was het net een koppel influencers dat mij over de privacygevolgen van online kinderfoto’s deed nadenken. Tiktokkers Julie Lorentzen en Camilla Lor delen alles met het internet: van hun verbouwing tot hun zwangerschap. (Tussen haakjes: hun account is absoluut een aanrader.) Doordat ze zo veel delen over hun zwangerschap, leek het bijna vanzelfsprekend dat ze hun kind uiteindelijk ook aan de wereld zouden tonen.
Ik schrok dan ook een beetje toen ze een video maakten waarin ze vertelden dat ze dat absoluut niet zullen doen. Camilla’s afschuw is van haar gezicht te lezen bij het idee alleen al dat ze het gezicht van hun kleine online zouden gooien. Het koppel merkt terecht op dat video’s met kinderen misschien wel veel aandacht krijgen op sociale media, maar dat de praktijk minder onschuldig is dan het lijkt. Niet dat de gemiddelde ouder bang moet zijn dat hun kinderen op straat herkend zouden worden. Wat vooral speelt, is dat kinderen geen toestemming kunnen geven voor het feit dat ze in de video’s van hun ouders verschijnen. ‘Kinderen zijn niet in staat om de consequenties te vatten’, stelt Lorentzen. Ook hun opmerking dat filmpjes met kinderen veel ‘saves’ krijgen en hoe dat erop kan wijzen dat er mensen zijn die met een minder onschuldige blik naar diezelfde video’s kijken, komt binnen. Dat je niet weet in wiens handen een onschuldig filmpje van je kind belandt, heeft iets bangelijks.
Waar Julie en Camilla’s beslissing aan de ene kant van het spectrum staat, is er ook een andere kant: die van de momfluencers. Ouders die hun kroost online opvoeren en zo hun evolutie en hun ouderschapstips nauwgezet bijhouden, inclusief alle details die je over je kind kan weten. Bij het begin van sociale media bleef het bij blogs, maar daarna werd het al snel ook op Youtube en Instagram een ding. Tiktok is geen uitzondering. Het is content die werkt door het hoge schattigheidsgehalte en daar valt geld mee te verdienen. Zo veel zelfs dat het voor een aantal momfluencers de voornaamste bron van inkomsten werd.
Les voor het leven
Misschien kon u vroeger nog met een naïeve blik naar dat soort filmpjes kijken wegens de hoge aaibaarheidsfactor. Vandaag is alles anders, want vandaag zijn de eerste van die kinderen stilaan volwassen genoeg om op Tiktok te vertellen hoe ze zich daarbij voelen. Als je die getuigenissen hoort, denk je wel twee keer na wanneer je weer zo’n video ziet passeren. Zo is er een meisje dat getuigt hoe haar ouders hadden verteld dat ze een hele hoop leuke dingen zouden moeten laten vallen als ze niet meer zou willen meewerken aan de video’s. Daarbij komt nog dat het internet, en dus ook iedereen die je in het echte leven tegenkomt, potentieel alles over je weet nog voor je maar hey gezegd hebt. Als het wat tegenzit, moet je ook nog eens alle drek in de commentaarsecties zien te verwerken. Probeer dan maar eens een normale tiener te zijn en relaties op te bouwen. Het meest schrijnende is dat deze jongeren nooit de keuze gehad hebben. Wat begint met een ouder die een paar onschuldige foto’s online gooit, kan dus ooit wel héél hard fout lopen.
Natuurlijk is het niet altijd zo extreem, maar het doet wel nadenken. En ik krijg steeds meer begrip voor al die ouders die bloemetjes en hartjes op het gezicht van hun kinderen plakken. Voor mezelf mag privacy dan soms aanvoelen als een mythe, dat betekent nog niet dat als ik ooit kinderen zou krijgen, ik ze zomaar aan het internet zal laten zien. De foto’s van mij die voor altijd op de Facebookpagina van mijn ouders staan, blijven een les voor het leven. Want als er één zekerheid is, dan is het dat ik héél erg veel ongelijk had op het moment dat ik mijn ouders toestemming gaf om sommige van die foto’s te posten.
Wat u, beste lezer, deelt u nog foto's van uw kinderen op sociale media? Of deden uw ouders het? Hoe voelt het? Mail ons!
13 april 2023
Lezers over minuutjesmensen
Het raakte een snaar, het stuk dat collega Catherine De Kock hier eerder deze week schreef over mensen die de rare gewoonte hebben om af te spreken om pakweg 14.13 uur of hun wekker te zetten op 7.27 uur. Ronde getallen of toch maar ergens tussenin? Een greep uit de lezersreacties hieronder.

We beginnen met het misverstand over de vaccinatie-afspraak. ‘Zo’n prik zetten duurt amper een minuut,’ schreef Catherine De Kock, ‘dus waarom zou je dan niet zo veel mogelijk mensen in een uur proppen en hen hun exacte tijdstip van afspraak laten weten?’ Om maar te zeggen: ze begreep waarom ze gesommeerd werd om 27 na en om 36 na het uur. Maar Doclr, de organisatie die de vaccinaties beheerde, mailt met een smiley:
‘Ik moet je teleurstellen over het tijdstip van je corona afspraak. De redenering om in kleine eenheden te werken was vooral om een continue stroom aan mensen te hebben in vaccinatiecentra. Dit vermindert het risico op besmetting, tegenover tien mensen samen te laten arriveren per kwartier. Het geeft inderdaad wel aan dat de tijd kostbaar is want de bedoeling van de overheid was om zo snel mogelijk zoveel mogelijk mensen te vaccineren met de beperkte middelen. Verder zat er niets achter, gewoon enkele praktische aspecten die resulteerden in een perceptie van minuutjesmensen.’
Tactisch
‘Als je iemand vraagt: ‘Heb je 5 minuutjes?’, dan bestaat er een relatief grote kans dat die persoon ‘Neen’ antwoordt omdat hij vermoedt dat je hem langer dan 5 minuten aan de praat zal houden. Als je diezelfde persoon daarentegen vraagt: ‘Heb je 3 minuutjes?’, dan is de kans dat hij u aan het woord laat veel groter.’ (Jef R.)
Rare kronkel
‘Raar maar waar, ik sta ’s morgens op om 6.14 uur (of blijf liggen tot het exact 6.14 uur is) en ga slapen om 23.23 uur. Dat laatste lukt niet altijd exact, maar toch gemakkelijk driemaal in de week. Ook ga ik nooit slapen voor ik een verband tussen de cijfers op mijn radioklok kan zien. Zo is 23.19 uur bvb 2³+1 = 9. Zo voel ik mij klaar om te gaan slapen.’ (Christel A.)
Cijferkennis voor gevorderden
‘Met een minimum van wetenschappelijke kennis zou u moeten weten wat het verschil is tussen bijvoorbeeld 7 cm en 7,00 cm. Het eerste cijfer geeft aan dat er een marge is van 1 cm, het tweede een marge van 1/100 cm.(dus iets tussen 6,99 en 7,01).
Idem met de tijd.’ (Roland B.)
Gevoelig
‘Ik ging spontaan glimlachen want als die minderheid waarover je het hebt zich daar goed bij voelt, dan stel ik mij de vraag: hoe komt het toch dat andersdenkende, andersdoende mensen “storend” overkomen?
En verder in het artikel lees ik: “Gelukkig zijn ze in de minderheid”. Dat is dan toch weer een ongelukkige woordkeuze. Want nogmaals: minderheden zijn storend? Neen, je moet ze bewonderen dat ze voor zichzelf opkomen!’ (Francine D.)
Timemanagement
‘Mijn wekker staat ook op een tussentijd. Kan ik nog snel naar toilet voor het nieuws van 7.00 uur of 7.30 uur begint.’ (Machteld S.)
Timemanagement (2)
‘Ik ben allerminst een minuutjesmens - en ik twijfel wat om m’n strategie te openbaren - maar als ik afspreek in pakweg een populaire ontbijtzaak, dan stel ik altijd een tijdstip voor, tien minuten vóór het populaire (half) uur. In de hoop dat we dan nog net dat lege tafeltje kunnen scoren waar om pakweg 9.00 uur plots vijf uurtjesgezelschappen op zouden staan azen.’ (Christophe M.)
Omgekeerde wereld
Afspraken om 9.12 uur zouden me niet boos maken, integendeel. Ik hou van duidelijkheid. Wat ik wel vervelend vind, is een meeting om 10.00 uur waarbij mijn collega’s tussen 10.09 en 10.15 uur komen binnendruppelen en ik dus een kwartier met mijn vingers heb zitten draaien omdat ik – uiteraard – stipt (en moederziel alleen) om 10.00 uur in de meeting room zat uit respect voor andermans kostbare tijd. (Elise C.)
Concert
‘Mocht iemand mij een afspraak opspelden om 9.37 uur, dan zou ik daar niet mee kunnen lachen, maar ik herinner me dat ik lang geleden naar een concert ging in de Wiener Musikverein. 19.58 uur stond op het ticket. Ik kan je verzekeren dat iedereen om acht uur op zijn plaats zat.
Liever zo dan concerten bij ons die vaak 10 minuten of meer te laat beginnen.’ (Peter V.)
13 april 2023
Het geheim om meer boeken te lezen? Laat het competitiebeest in uzelf los!
U kan een boek vastnemen wanneer het u uitkomt, tussendoor. En dan weet u het al vooraf: lezen gaat erbij inschieten. Er komt altijd iets tussen. Collega Jan Frederik Abbeloos doet het anders en komt aan vijftig boeken per jaar.

Zelf heb ik altijd een boek in leesmodus. Naast mijn bed of in mijn tas wanneer ik de trein neem. Maar om een of andere reden lijkt iets anders altijd dringender, belangrijker, leuker, urgenter dan dat boek. En dat ‘iets anders’ zit niet toevallig vaak op mijn smartphone. Of op een of andere streamingdienst. Een ellende is het. Want ik weet van mezelf hoe leuk ik het vind om mezelf te verliezen in een roman.
Wat ook op die smartphone staat, is de app Goodreads, en daarin kan je elk jaar een leesdoel instellen. Het helpt. Dat weet ik uit ervaring. Maar wie het nog meer weet, is collega Jan Frederik Abbeloos. Hij schreef een stuk over zijn dubbelzinnige relatie met Goodreads. Ik citeer: ‘de app is niets voor ernstige mensen. Het stelt kwantiteit boven kwaliteit, reduceert het lezen tot een optelsom, de recensies zijn er doorgaans slap of op bestelling, de site oubollig en haast elk jaar wordt de nieuwe Stephen King er uitgeroepen tot een van de beste boeken van het jaar.’
Maar bon, Abbeloos maakt er bijna wedstrijdjes van en weegt zijn leesdoelen tegen die van vrienden en co(ncu)llega’s. Als de ene hoger inzet, verdubbelt hij de inzet. Een competitietrekje helpt duidelijk. Want hij komt zowaar aan vijftig boeken per jaar.
11 april 2023
Waarom (bijna) niemand zijn wekker zet om 7.41 uur
Ze bestaan: mensen die vergaderingen plannen om 9.37 uur. Ongelooflijk irritant, vindt collega Cathérine De Kock. Maar waarom werken minuutjesmensen zo op de zenuwen?


Catherine De Kock
‘Vergeet je afspraak morgen voor een vaccinatie tegen covid-19 niet’, zei het mailtje. ‘Je hebt een afspraak op woensdag om 14.36 uur.’ Voor een eerdere vaccinatie had ik ook al een afspraak gekregen om 15.27 uur. Ik werd er meteen korzelig van. Waarom toch?
Op Twitter bleef ik hangen aan een bericht dat iemand had gedeeld op LinkedIn. Een vrouw schreef er dat ze de vraag kreeg waarom ze haar meetings plande om 9.37 uur. Om aandacht te trekken, gaf ze toe. Omdat ze mensen deed stilstaan bij het tijdstip, komt er vrijwel nooit iemand te laat, stelde ze. Het was een strategie die niet op veel sympathie kon rekenen. ‘Ik brand een kaarsje voor de collega’s die met deze persoon moeten werken’, zei een twitteraar.
Ze bestaan dus, mensen die op een minuut kijken. Ze staan op om 7.22 uur, spreken af met vrienden om 9.37 uur en durven zelfs diners te organiseren om 19.15 uur.
Gelukkig zijn ze in de minderheid. De meeste mensen delen hun tijd in in veelvouden van minstens 5 minuten. Als er publiek bij is, denk je al snel in halve uurtjes. Een vergadering rond negenen plan je om 9 uur of 9.30 uur, desnoods om 9.15 uur als het echt niet anders kan. Maar wie een vergadering plant om 9.37 uur, is of een aansteller of een extreme controlefreak.
Een collega vertelt hoe ze elke dag opstaat om 7.12 uur, want dan kan ze nog even snoozen tot 7.15 uur. Een andere collega, een jonge twintiger nog, vertelt dat ze alleen opstaat in veelvouden van twee minuten, en liefst op momenten die eindigen op een vier, want dat is haar lievelingsgetal. Moet geweldig vermoeiend zijn, maar ze zag er een pak frisser en meer uitgeslapen uit dan ik. Zou het dan toch werken?
Onze relatie met getallen is ook vaker emotioneler dan we beseffen, en ze is gekleurd door onze culturele achtergrond. Zo is zeven een geluksgetal in de westerse cultuur, maar brengt het in andere culturen ongeluk. En sommige mensen hebben dus ook zo’n persoonlijke band met getallen dat 2 hun lievelingsgetal wordt.
Kwartiertjesmens
Terug naar mijn ergernis over de coronavaccinatieafspraak. Waarom werd ik er zo moe van, van die 14.36 uur? Er zit een logica in: zo’n prik zetten duurt amper een minuut, dus waarom zou je dan niet zo veel mogelijk mensen in een uur proppen en hen hun exacte tijdstip van afspraak laten weten?
Die 14.36 uur van het vaccinatiecentrum is een duidelijke boodschap: kom op tijd! En waag het niet om zelfs maar een minuut te laat te zijn. Mensen die hun agenda in minuten organiseren, wekken ergernis op omdat ze een dictaat van stiptheid opleggen. Plots moet je je leven net als zij indelen in strakke minuten, terwijl je nochtans eerder een kwartiertjes- of een halfuurtjesmens bent. En voor je het weet word je ook zo’n strak getimed minuutjesmens. De ergernis geldt ook in twee richtingen: als je mij om 15.51 uur sommeert, en het is om 15.53 uur nog niet mijn beurt, dan word ik pissig als een hengstige merrie.
Efficiënt
Een afspraak die niet in veelvouden van een half uur plaatsvindt, geeft te verstaan dat de tijd die je kan krijgen van de organiserende partij wel erg beperkt is. Het is extreem efficiëntiedenken. De precisie van het tijdstip laat je voelen hoe kostbaar de tijd van de ander wel is (kostbaarder dan die van jou in ieder geval).
Ook de tijd met Sam Altman, de ceo van OpenAI, het bedrijf achter ChatGPT, moet je verdienen, zo bleek uit een portret in deze krant. Pieter Abbeel, een Belgische Berkeley-professor computerwetenschappen die Altman persoonlijk kent, prees het computergenie omdat hij ‘uitzonderlijk efficiënt met zijn tijd’ omgaat. ‘Veel mensen krijgen standaard een meeting van 20 of 30 minuten. Maar als het sneller kan, dan sluit hij zo’n vergadering af na zeven of zelfs drie minuten,’ zei Abbeel. Ik kon alleen maar denken: ik brand een kaarsje voor de collega’s die met deze minuutjesmens moeten werken. En ook: als je met ChatGTP zou afspreken, zou dat ook wellicht op de minuut zijn - er gaat iets menselijks verloren. Het is een machinale kijk op mensen ontmoeten.
‘Ik heb de indruk dat die meetings met het kwartier als basiseenheid zijn toegenomen door Teams - en Zoomvergaderingen’, zegt wetenschapsfiloof Jean Paul Van Bendegem. ‘Je hebt dan minder excuses om te laat te zijn en kunt die perfect in je agenda inplannen. Bij een meeting die 15 minuten voor of na het uur wordt georganiseerd, kun je nog vijf minuten te laat komen. Maar als je naar een veelvoud van 10 minuten, 5 minuten of nog kleiner voor of na het uur gaat, dan geef je aan dat die marge er niet is.’
Moeilijk te onthouden
En bovendien: het is een gedoe om het te onthouden, ons brein houdt van getallen die een veelvoud van tien zijn. ‘Probeer maar eens op tijd te zijn voor een afspraak om 12.17 uur, 16.32 uur en 17.48 uur’, zegt Van Bendegem. ‘Dan is afspreken om 12.00 uur, 16.30 uur en 17.30 uur makkelijker.’
Niets is zo heerlijk geruststellend voor beide partijen als afspreken op het uur of half uur, als u het mij vraagt - of het nu laatkomers, vroege vogels en mensen die houden van stiptheid zijn.
Dit stukje verschijnt overigens om stipt 16.48 uur op de blog. Kwestie van niet al te veel mensen op de zenuwen te werken.
Wat u, beste lezer, Maken afspraken om 9.12 uur u ook boos? Of vindt u het net uitstekend passen in uw drukke schema? Mail ons!
11 april 2023
Op wiens job heeft de komst van een baby de grootste impact?
Hoe combineer je de zorg voor een baby met twee jobs? Wiens job wordt prioritair? Het is een vraag die raar genoeg nooit eerder onderzocht was. Tot onlangs. En de conclusie luidt? Tedeeuh.. Wat denkt u?

Het was Elisabeth Abraham die de kat de bel aanbond. Voor haar doctoraat aan de faculteit economie van de KU Leuven deed ze een onderzoek naar de combinatie van loopbaan en privé-leven. Ze stelde vast dat een kind krijgen is voor de meeste ouders erg impactvol, maar de impact op de terugkeer naar het werk is groter voor vrouwen. De vrouwen uit haar onderzoek gaven ook aan dat hun job minder belangrijk geworden is wegens het kind. Het zijn dan ook de vrouwen die vaker hun arbeidstijd gaan verminderen.
In het gesprek dat collega Veerle beel met haar had, vertelde Abraham ook nog hoe ze aan dit doctoraat werkte terwijl ze zwanger was van haar eerste dochter, die enkele weken voor de coronalockdown geboren werd, en ook in de jaren die volgden. ‘Het voordeel van de lockdown was dat ik veel thuis kon werken, want bij de minste snotneus moest ze thuisblijven uit de opvang. Daardoor was het ook een hele uitdaging om mijn doctoraat binnen de vooropgestelde termijn af te werken. Ik ben er best trots op dat het gelukt is.’
Meer in het stuk hieronder.
Wat u, beste lezer, heeft u gelijkaardige ervaringen in uw gezin? Of net niet? Mail ons!
11 april 2023
Ben je nog dezelfde als de mens die je was toen je zes was?
Een mens verandert door het leven? Of niet? Groei je gewoon uit een dopje dat er van bij het begin al was? Of wordt dat dopje gewoon iets anders met de jaren? Boeiende vraag,

Vraagt u het zich ook soms af wanneer u foto’s bekijkt uit uw kinderjaren? Was u toen ook al zo verlegen? Of was u toen een doordrammer en is die verlegenheid pas later gekomen? Hoe komt dat dan? Het is een vraagstuk waar ik zo graag over nadenk. Tegelijk is het een vraagstuk waar ik no way uit geraak. Marja Pruis verdiepte zich er uitgebreid in voor een breed essay in DS Weekblad. Ze las, praatte en dacht na over de vraag of het mogelijk is om te veranderen dan wel of je in aanleg al degene bent tot wie je uitgroeit. De eerste optie suggereert maakbaarheid: je wordt pas wie je bent als je je eigen keuzes kunt maken. En dat proces houdt nooit op. De tweede heeft iets romantisch: ook voor je nog maar van iets weet, is er al een karakter dat alleen maar tot wasdom hoeft te komen. Wat een geruststellende gedachte: je bent ook maar wie je bent.
Een vraag die alles op scherp stelt, is deze: Iemand van vroeger zoekt contact. Waarom denkt hij dat we elkaar nog kennen? Denk daar maar eens over na. En lees het stuk hieronder.
7 april 2023
Waarom ik (altijd!) wil weten wie er overleden is

Sluw zijn ze, die hackers die mensen willen doen klikken op een gevaarlijke link met de boodschap ‘kijk eens wie er net is overleden’. Mij hadden ze (bijna). Er zijn nu eenmaal mensen die zich liever dan gemiddeld verdiepen in rouwberichten en overlijdensadvertenties.
‘Kijk eens wie er net is overleden’. Zo stond het in een bericht op Messenger. Het was ochtend. Ik was nog niet helemaal wakker. En ik was nieuwsgierig. Zonder na te denken klikte ik op de link. En toen kwam er op de pagina verder nog een link. Die haalde me uit mijn halfslaap. Ik stopte met klikken. De virusscanner in mezelf was wakker genoeg om hier een sluw manoeuvre in te zien. Toen ik het daarna aan Google vroeg, bleek het dat ook te zijn: een scam die eerder ook al in het Engels de ronde deed: look who died. Een zwendel die hackers gebruiken om de accounts van slachtoffers te kapen. Zoals er wel meer zijn: ‘hé zag je dit’ of ‘hey, weet je dit nog?’. Maar het was deze die me inpakte: wie zou er dood zijn? Ik moest het weten.
Zelf was ik het gedroomde slachtoffer voor dit soort hacks. Als je ervan uitgaat dat de wereld bestaat uit twee soorten mensen, hoor ik bij de groep die hét doet. De hét waarover ik het heb, is iets wat mensen die het niet doen, compleet absurd vinden, ze begrijpen niet waarom je hét zou doen. Die hét is: rouwberichten lezen. Ik begrijp hen dan weer niet: hoe kan je dat nu niet boeiend vinden? Ik lees ze in de kranten, ik lees ze in Italië op de muren, ik lees ze online, op inmemoriam.be bijvoorbeeld, een website waar je alleen maar dat vindt, en die elke maand ruim 450.000 unieke bezoekers over de vloer krijgt. In dat cijfer zitten natuurlijk heel wat mensen die via de site condoleren, maar ik verwed er mijn pink om dat er ook veel lezers bij zitten.
Frons
Willen weten wie er dood is, is mijn tweede natuur. Zo hard ik het leven omarm, zo nieuwsgierig ben ik naar al wat met de dood te maken heeft. Wie is de grens overgestoken? Wat voor leven had die? Hoe oud? Wat me drijft, daar ben ik nog niet uit. Wel weet ik dat ik niet de enige ben. Wanneer ik me out als lezer van rouwberichten, krijg ik zowel fronsende voorhoofden als enthousiaste blikken te zien. Onbegrip en soulmateship. De eerste groep vindt het dus morbide, ziekelijk nieuwsgierig en oninteressant. De tweede groep ziet erin wat ik er ook in zie: een bron van zowel levensverhalen als doodtroost. Nergens komen leven en dood zo mooi samen als in zo’n rouwbericht. In die pakweg twaalf vierkante centimeter lees je vaak hele biografieën: iemands naam, geboortedatum, partner, kinderen, insinuaties over de doodsoorzaak, levenspassies ... Uit elke letter valt veel af te leiden. Die twaalf vierkante centimeter is een begin. Meer dan eens – ja, ik beken – leidt dat naar een zoektocht over Google en Facebook: vind ik ergens foto’s? Een extra hint over de doodsoorzaak? Wat heeft de mens in kwestie gedaan met dat ene leven? Zie ik een zweem van geluk? De focus op die mens die overleden is, maakt meer dan ook iets duidelijk dat klef klinkt, maar het niet is: dat elke mens, elk leven uniek is. Iedereen heeft een eigen verhaal, en elk van die verhalen heeft een uniek einde. Het isoleren van een mensenleven uit de anonieme massa is voor mij een narratief dat andere mensen misschien bij Big brother of Love Island vinden.

In de Nederlandse krant NRC vind ik mijn kicks. Die rouwadvertenties, daar kan ik in blijven wegzinken. Ze zijn speelser, persoonlijker, dieper en triester dan de vaak nuchtere Vlaamse. En dan is er de pagina erna, de rubriek De laatste bladzijde, een in memoriam van een onbekende of licht bekende Nederlander. Een leven en het einde ervan gevat in pakweg vierduizend karakters en, aldus de redactie, vier leesminuten. De jongste aflevering draaide om ene Tim Meijerink (1986-2023), die omschreven wordt als ‘een bekende, immer vrolijke stamgast van de queerscene in Utrecht’. Hij werd plots onwel en werd dood gevonden in bed. Ik kom van alles te weten over Tim, iemand die ik niet gekend heb, maar die wel geleefd heeft en dat nu niet meer doet.
Medicijn tegen angst
Wat ons, rouwlezers, drijft, is niet alleen nieuwsgierigheid, denk ik. Ik zie er ook een vorm van troost in, en van angstbezwering. Dood gaan we allemaal, dus waarom ons er nu al niet wat mee vertrouwd maken: zien wie ons voorgaat, en het besef dat er elke dag mensen zijn die doen wat ons te wachten staat, maakt het allemaal misschien iets minder beangstigend? Wie weet? Tegelijk is het ook een realitycheck: ik ben hier nu wel, maar het leven kan, zo bewijzen dit soort berichten, binnen een seconde voorbij zijn. Kijk maar naar die, en die, en die. Maar ik, ik leef. Nu toch nog. Joepie.
Soms speelt ook herkenning. Want er zijn natuurlijk altijd namen die een bel doen rinkelen, namen uit een ver verleden, of namen die bewijzen dat het principe van de six degrees of separation wel degelijk bestaat. U weet wel, de regel die zegt dat er maximum zes mensen zitten tussen gelijk welke twee mensen op deze planeet. Namen dus die je via-via-via-via iets zeggen.
Dat het toch in de eerste plaats onze menselijke nood aan verhalen is’ zegt Harry de Quetteville, de voormalige chef van de obituary-pagina’s van de Britse krant The Telegraph, in een gesprek met The Cut. Hij omschrijft zulke rouwverhalen als ‘een bevattelijke, snelle vorm van storytelling, makkelijker verteerbaar dan echte biografieën. Als mens hebben we een ingebakken honger naar goede verhalen. Die stimuleren de productie van oxytocine in de hypothalamus. Dat is het zogenaamde knuffelkhormoon dat ons gevoel van empathie aanwakkert,’ legt hij nog uit. Tristesse om iemand die we niet kennen, zoiets. Misschien, om het wat pathetisch te stellen, voelen we ons iets meer mens onder de mensen wanneer we ons verdiepen in berichten over iemands dood. Het is wat iemand schrijft op een Reddit-discussieforum: ‘Checken wie overleden is en hoe die volgens diens geliefden geleefd heeft, ja, ik doe dat. Hoe meer details, hoe beter. Telkens opnieuw sta ik ervan versteld hoeveel interessante levens er geleefd worden. Soms gebruik ik de elementen uit zo’n rouwbericht zelfs als basis voor een kortverhaal. Het geeft me het gevoel dat ik dichter kom bij iemand die ik nooit gekend heb. Raar, hé?’
Hmneen. Echt niet raar.
Wat u, beste lezer. Vindt u het raar? Of bent u ook zo iemand? Mail ons!
7 april 2023
Brief aan een twijfelende twintiger
Eerder deze week schreef Jens Roothoofd in deze blog een stukje over zijn existentiële twijfels. We kregen een paar mooie reacties. Van twintigers die zich in hem herkenden, maar ook van oudere lezers die Jens geruststelden. De brief hieronder is er zo één. Hij komt van Leo.

‘Dag Jens
Nee, ik ben geen twintiger. Vermenigvuldig dat maar met 3,5 (zonder rekenmachine).
Omgaan met volwassenen is niet evident. Dat heb ik al heel lang door. Zij staan een half lichtjaar verder dan jij en zij spreken vanuit een half lichtjaar naar je toe zonder zich te herinneren dat het bij hen ook niet allemaal gecodeerde planning was.
Op een van mijn onderleggers staat: ‘The summary of my life. Well, that didn’t go as planned.’
Bij de meeste volwassenen is dat zo. Alleen de saaie pieten en mieten hadden op hun twintigste al een hele carrière uitgestippeld met huisje, tuintje, boompje: van hun twintigste tot aan hun 65ste. Intussen avond na avond op hun pantoffels zappend naar programma’s vol gebakken lucht en dromend van wilde avonturen met die ene sexy stoot of die mega knappe exuberante griet die ze niet hebben kunnen strikken. “Had ik maar.” “Was ik maar.” “Slaapwel.” “En morgen is het weer maandag.”
Ik wist op mijn veertiende al dat ik leraar zou willen worden met als ondertitel: “En ik doe het beter”. Ik heb me aan mijn woord gehouden. Huisje, tuintje, boompje heb ik, maar de weg daarnaartoe kronkelde wel constant via een troosteloos omheinde nederzetting in de woestijn van Saudi-Arabië, een klein kamertje in de immer vochtige lucht in Sri Lanka naar, op vijf kilometer van mij vandaan, de bonte wereld van migranten. Voeg daar nog vier (bijna vijf) vreemde talen en een gestrande relatie aan toe, twintig jaar bloemschikken en het bagagekoffertje waarmee ik morgen snel van boord kan stappen in Talin met in het vooruitzicht twee presentaties die ik moet geven over een vernieuwende aanpak in het onderwijs. Dus ja, het leven loopt niet zoals gepland. Tussendoor toonde ik gedurende een jaartje ook waar de nooduitgangen waren en dat in het onwaarschijnlijke geval van een noodsituatie de maskers automatisch naar beneden tuimelen.
Moest Madame Blanche op de Sinksenfoor, vijftig jaar geleden, mij dit allemaal hebben voorspeld, dan was ik wellicht met schokkende schouders naar buiten gestapt. Weer zo’n charlatan. Hoe heb ik me kunnen laten vangen?
Moraal van het verhaal. Bepaal welke richting je globaal uit wil, hou je ogen open voor kansen die plots voor je voeten springen en laat ze telkens de volgende afslag bepalen die je neemt. En wanneer iemand je weer die vervelende vraag stelt, dan antwoord je dat je al een krijtlijnen hebt getekend maar dat je past voor negen tot vijf. Want de sky heeft geen sluitingsdag en is 24/7 geopend.
Groeten
Leo De Clercq’
7 april 2023
Van Black mirror tot The last of us: waarom kicken we op deprimerende science fiction?

Kent u een utopische televisiereeks? Een reeks met een bloemig en vrolijk toekomstbeeld? Ik niet. Ze zijn amper te vinden, want we kicken duidelijk op dystopische reeksen waarin alles naar de verdoemenis gaat.
The last of us. The power. Arcadia. The handmaid’s tale. En eerder hadden we Black Mirror of The hunger games, om er nog maar een paar te noemen. Allemaal reeksen die niet meteen baden in vrolijkheid. Integendeel. Ze tonen ons een toekomst met autoritaire, kille regimes, opgejaagde personages, ontmenselijkte architectuur, maatschappijen waar wantrouwen heerst en menselijke connectie zoek is. Bref, plekken waar je niet wil wonen of leven. En toch smullen we ervan. Nuja, van de ene al meer dan de andere.
Waarom we zo verhangen zijn aan dat soort dystopische televisie, vroeg collega Peter Van Tyghem zich af. Er speelt vanalles, zo leerde hij. Psychologen denken dat we die donkere verhalen mogelijk therapeutisch beleven. Door te kijken bevrijd je jezelf van enkele angsten, misschien zelfs van je donkere kantjes, waardoor je je na afloop beter voelt, lees ik verder.
Tegelijk neemt de dystopie de tijdgeest over. Zo reflecteren veel verhalen vandaag over de angst voor virussen en een klimaatramp. En over het gevoel dat je een loser bent als je je doel niet bereikt, want zonder groot verhaal van kerk of staat moet het individu zich alleen zien te redden.
Interessant en complex. En een beetje herkenbaar. Homeopathie, eigenlijk. Je neemt iets wat angstaanjagend is in fictieve vorm en je kan er beter tegen als de realiteit op dat angstaanjagende beeld begint te lijken. Wie zich er verder wil in verdiepen, vindt in het stuk van Peter Van Tyghem meteen ook vijf dystopische tips.
6 april 2023
‘Niet van mij, dus fuck it’. Hoe we de ellende met de deelsteps zelf in de hand werken

Deelsteps zijn de pest van het stadsleven. In Parijs gaan ze al op de schop, in Brussel groeit de ergernis. En wiens fout is dat allemaal? Die van ons. Of beter, die van de typische mens in ons. It’s the psychology, stupid!
Stel: je hebt iets wat het leven makkelijker maakt. Iets waarmee je sneller van a naar b kunt. In de buitenlucht. Zonder dat het je moe maakt. Het is best betaalbaar. Je moet het niet eens zelf aankopen. Oké, een klein beetje oefenen voor je er handig mee weg komt, dat wel, maar op zich allemaal geen rocket science. Klinkt allemaal goed. Toch? Waar zit de angel? Ik heb het over de deelstep, maar dat had u intussen al door. Het is een fenomeen dat, wanneer ik erover nadenk, een knoop in mijn hersenen draait. Ik probeer het te snappen. Hoe we erin geslaagd zijn om iets wat op zich een goeie, leuke en fijne uitvinding is, collectief de vernieling in te rijden. In Parijs staan ze op afschaffen, in Leuven zijn ze er nooit aan begonnen, misschien net omdat het in zo veel andere steden een ramp is. In Brussel vloek ik me intussen te pletter op die dingen. Hoe ze chaos in de stad brengen. In de weg liggen. Me verrassen bij het flaneren. Me net niet van mijn sokken rijden. Het is, kortom, één giga-brok ellende. En dat ligt niet aan die dingen zelf. Maar aan de mensheid, aan hoe we in mekaar zitten. Ze verbieden dus? Dat doet denken aan kinderen wier ouders hen al maanden om de oren zeuren dat ze hun speelkamer moeten opruimen, het ene kind dat denkt dat het andere het wel zal doen, het andere kind dat denkt dat de ouders toch maar een grapje maken tot de ouders er genoeg van hebben en de deur van de speelkamer op slot doen. Sleutel in de diepvries, hop. Of neem de kinderanekdote die een collega me net vertelde, over hoe hij met zijn zus ruzie had over een plastic waterspuitje tot zijn vader het zo beu werd dat hij het ding in tweeën knipte en de twee hysterisch aan het gillen sloegen.
Don’t be gentle, it’s a rental
De link met de deelstep zit niet ver. Doordat die dingen extreem egoïstisch worden gebruikt, stevenen ze af op hun onbruikbaarheid. Raar toch? Wat is dat nu toch voor een kronkel? Waarom zien we niet collectief in dat een greintje zelfdiscipline nodig is om dit soort systemen te laten bestaan? Hallo, Mathias Celis? Hij is gedragspsycholoog en onderzoeker aan de UGent en denkt graag na over dit soort dingen. ‘Het deelstepprobleem is inderdaad fundamenteel een psychologisch probleem’, mailt hij al meteen. Aan de deeleconomie hangen enkele psychologische valkuilen vast. Don’t be gentle, it’s a rental is er één van. Dat verwijst naar het principe dat mensen de neiging hebben om meer zorg te dragen voor spullen die ze bezitten dan voor spullen die ze lenen of huren. Verschillende studies hebben aangetoond dat “psychologische eigendom” van goederen en ervaringen vaak verloren gaat in deeleconomieën.’ In de marge daarvan haalt hij nog iets anders aan: bij deelsteps zijn de gebruikers niet rechtstreeks financieel verantwoordelijk voor schade aan de steps. Celis: ‘Omdat de deelstepverhuurder meestal een verzekering heeft afgesloten voor de schade hebben gebruikers bovendien maar weinig voeling met de gevolgen van hun acties, ze draaien er uiteindelijk toch niet zelf voor op.’

Het omgekeerde herken ik zelf ook. Op Airbnb of pakweg Vinted bijvoorbeeld, waar je als gebruiker bij fout gedrag slechte punten riskeert op je persoonlijke review. Daardoor zou ik het nooit riskeren om een ongewassen trui op te sturen naar een Vinted-koper of in een Airbnb een aanrecht vol kruimels achter te laten. Celis: ‘Een persoonlijke identificatie toewijzen aan de gebruiker die de deelstep huurt, en hem er ook verantwoordelijk voor maken zou bijvoorbeeld een oplossing kunnen zijn.’ Goeie en slechte steppunten, dus. Liefst nog geprojecteerd op ons eigen voorhoofd. Dat laatste zeg ik, niet de onderzoeker.
Doe gewoon zoals de rest. Not!
Maar er speelt nog iets. Celis: ‘Mensen zijn sociale dieren, menselijk gedrag is vaak het gevolg van wat we anderen zien doen. Wanneer we zien dat deelsteps zomaar in het midden van de stoep achtergelaten worden, of op een hoop op een pleintje liggen, wordt dat impliciet de sociale norm, en is dat meteen het antwoord op de morele vraag “is dit wel oké?” Zelfs zonder dat mensen noodzakelijk slechte bedoelingen hebben. De drempel om je step bij de hoop te gooien wordt dan ook kleiner. Het doet mij een beetje denken aan de zogenaamde broken windows theory die stelt dat “vuil zien, verder doet vervuilen”. Daarnaast speelt er ook een zeker omstandereffect mee. Hoe meer mensen weten dat anderen mensen niets doen, hoe kleiner de kans dat iemand ingrijpt.’
Maar hij verzacht ook: ‘Het “correcte” gedrag moet natuurlijk wel mogelijk en helder zijn, en liefst ook nog eens de makkelijkste keuze. Anders zullen mensen automatisch gedrag stellen dat door de omgeving en context uitgelokt wordt. Een mogelijke oplossing? Laat die verhuur-app de gebruikers stimuleren – “nudgen” zeg maar – om de deelstep op de gewenste locatie achter te laten, door hen bijvoorbeeld in zo’n geval minder te doen betalen, of door hen een percentage terug te betalen als ze het toestel correct achterlaten.’
Cowboys!
Dat er op die steps ook vreselijk irritant gereden wordt, ook dat is iets wat in ons sociaal reptielenbrein ontstaat. Monkey see, monkey do. Celis: ‘Zien we anderen met hun telefoon in één hand, zonder helm of onverantwoord snel door straat zoeven? Dan vormt dat impliciet al de norm. Als mens hebben we bovendien de neiging om de dingen verkeerd in te schatten. Als mensen bijvoorbeeld regelmatig met een deelstep rijden en geen ongelukken hebben gehad, zullen ze geneigd zijn om hun vaardigheden te overschatten en de gevaren te onderschatten. Mensen zijn notoir slechte statistici.’ Wat dan ook betekent dat statistische informatie over ongevalrisico’s weinig helpt. Wat dan wel zou helpen? Celis: ‘Verhalen. Je overtuigt mensen niet met saaie, wetenschappelijke feiten en cijfers. Want mensen hebben dan het gevoel dat die toch niet op hen van toepassing zijn. Je overtuigt hen wel met hartverscheurende verhalen over een kind dat zijn tanden brak na een val met de deelstep, of iemand die vanaf de nek verlamd geraakte door een deelstepongeval. Dat blijkt ook uit onderzoek. Als mens zijn we nu eenmaal cognitief geëvolueerd om verhalen door te vertellen.’
Hoe het verhaal van de vervloekte deelstep afloopt, is nog een vraagteken. Maar misschien moet iedere gebruiker even in eigen ziel kijken voor we de deur van de speelkamer op slot doen en de sleutel in de diepvriezer verstoppen?
Wat u, beste lezer, ziet u nog menselijke trekjes die het asociale deelstepgedrag verklaren? Of denkt u aan een oplossing? Mail ons!
6 april 2023
vrouwen in Zuid-Korea willen hun leven niet meer kwijt

Een groeiende groep vrouwen in Zuid-Korea kiest voor een kindvrij en single leven.
‘Geboortestaking’. Het is een woord dat wel eens wordt bovengehaald wanneer het over Zuid-Korea gaat. Al jaren probeert de overheid het geboortecijfer op te krikken, met premies en campagnes, maar ook de jongste telling bleef steken op een magere 0,78 kind per vrouw. Dat schreef collega Eva Berghmans in haar stuk daarover. 65 procent van de vrouwen gaf in een recente enquête aan geen kinderen te willen. De reden? Ze willen hun leven niet meer kwijt. hte gros van de vrouwen studeert en is ambitieus, maar zodra ze moeder worden, blijven ze thuis. Want als ze toch blijven werken, wordt het leven onleefbaar, met werkdagen van 12 tot 14 uur. Dus worden ze geen moeder meer. Een interessant verhaal is het. Met als hoofdrolspeler: de patriarchale cultuur. Lees het hieronder.
4 april 2023
Wat een twintiger twijfelen kan

Je bent twintig en de wereld ligt aan je voeten. Of is het eerder: je bent twintiger en de wereld komt op je af? Je bent twintiger en je weet niet wat te kiezen? Je bent twintiger en je hebt een existentiële crisis? Jens Roothoofd kijkt in eigen ziel.

Jens Roothoofd
Wat ga je doen als je afgestudeerd bent?’ Het is dé vraag die je als twintiger het vaakst te horen krijgt. De reactie die eerst door mijn hoofd schiet, is ‘ik weet het niet’. Maar om mijn gesprekspartners niet teleur te stellen, brabbel ik er met enige nonchalance een antwoord uit. Ik pleur er nog een ‘of zo’ achter om kracht te zetten bij mijn zorgeloosheid. Maar die nonchalance is pure schijn, want eigenlijk houdt de vraag me al jarenlang bezig. Dat geldt voor veel jongvolwassenen, weet ik. Na elke mijlpaal die je in je jaren als twintiger behaalt, stuit je op een nieuwe onzekerheid en komt diezelfde vraag weer naar boven. Het leven is op dit moment een beetje een Netflix-serie. Er zijn honderden manieren waarop een seizoen na een cliffhanger voort kan gaan. Soms is dat vervolg voorspelbaar, soms verrassend, maar bij het einde van het vorige seizoen zal je nooit zeker weten hoe het volgende zal beginnen.
Als je me de vraag van hierboven op mij zestiende had gesteld, dan had ik je een heel ander antwoord gegeven. Ik droomde van grootse dingen. Digitale marketing, dat zou ik gaan studeren, met gemak een diploma behalen om vervolgens een stage te bemachtigen bij een reclamebureau in Canada, waar ik me zou vestigen. Op mijn dertigste, dacht ik, zal ik drie treden hoger staan op de bedrijfsladder, een vrouw en kinderen hebben en een huis in Vancouver. Om de realisatiekansen van al die plannen te verhogen, moest ik ze uitspreken in het universum. Dat zou helpen, las ik in tal van artikels over het fenomeen manifesteren. Ik maakte een vision board waarop ik een Canadese vlag, een villa, een dalmatiër en een vrouw met een trouwring kleefde.
Als ik er nu op terugblik, zie ik alleen maar jeugdige naïviteit. In Canada zette ik nog geen voet en trouwen met een vrouw zal er ook niet inzitten. Kort na het maken van al die plannen kwam ik uit de kast. Ik ging wel digitale marketing studeren, maar na dat diploma wist ik alleen dat ik nog niet klaar was voor een job, noch in Vancouver, noch in Antwerpen. Wat ik dan wel wou doen? Daar had ik geen idee van. De zaadjes voor mijn eerste existentiële crisis (de eerste van vele) waren geplant.
Die eerste crisis, hoe voelt zoiets? Wel, ik zou het omschrijven als een gevoel van verwarring dat moeiteloos een weg vond naar elke uithoek van mijn brein. Plots wist ik niet meer wat ik wou in het leven en waar ik naartoe wilde. De opties waren eindeloos en de angst om de foute keuzes te maken was groot. En het ging gepaard met een identiteitscrisis: als ik mijn passies niet kon benoemen, wist ik dan wel wie ik was? Die hele periode raakte ik moeilijk uit bed. Elke ochtend was ik dichter bij een grote beslissing. De constante hoofdpijn van de vele persoonlijkheidstests en online levensgidsen maakte me moe en onverdraagzaam. Ergens denk ik dat ik me ook schaamde. Op de vele vragen van familieleden met hoge verwachtingen had ik namelijk geen antwoord. Voor de eerste keer moest ik toegeven dat ik iets niet wist. Dat kwam zwaar binnen. De moed zakte me in de schoenen bij elk familiefeest en vragen over mijn toekomst wimpelde ik snel af.
The sky, the limit?
Vandaag beschrijf ik mezelf voluit als een realist. De antwoorden op ‘Wat ga je nu doen?’ zijn dus heel wat minder ambitieus. Dat wil niet zeggen dat ik mezelf niet naar waarde schat en niet geloof in mezelf. Ambitieus zijn kan leiden tot teleurstellingen en legt een enorm hoge druk op jezelf, leerde ik in mijn 23 levensjaren. Dat je als twintiger grootsheid achterna gaat, wordt van je verwacht. Dat wordt nog eens bevestigd op de sociale media, waar je het ene succesverhaal na het andere te zien krijgt. The sky is the limit. Zeker als je van een geprivilegieerde achtergrond komt. Maar moet je op je twintigste al vliegen als je nog maar net het stappen onder de knie hebt?

Elke stap die je als jonge mens zet, voelt levensbepalend aan: de studierichting die je kiest, de persoon met wie je voor het eerst naar bed gaat, de eerste job waarvoor je gaat solliciteren. Die eerste twee heb ik gelukkig al afgevinkt, maar ik geef toe: ook daar maakte ik niet de beste en juiste keuzes. Je moet dus de hele tijd bijsturen.
Momenteel ligt de laatste grote keuze in het rijtje te wachten: welke job je wil, is misschien wel de belangrijkste vraag waarmee je als twintiger bezig bent. Niet het minst omdat daar de sterkste link met je identiteit zit. Je bent niet wat je eet, je bent het werk dat je doet. Hoe vaak is je job het antwoord op de eerste vraag bij een kennismaking? Ergens logisch, want je kunt een mens goed inschatten door te achterhalen waar hij vijf dagen per week mee bezig is. Daarnaast word je ook je hele leven voorbereid op het werkleven. Op school moet je ontdekken wat je nu eigenlijk wil, wat je talenten zijn en wat je passie is. Niet zo simpel. Wanneer je dat na enkele studierichtingen nog niet weet, gaat de alarmbel.
Ik ben zo nep
En dan is er nog zoiets als het imposter syndrome. Je kunt dan wel heel goed zijn in iets en weten waar je heen wil, toch is er altijd een innerlijke saboteur die daar anders over denkt. Dat gevoel dat je een fraudeur bent en maar doet alsof, is iets wat veel jongvolwassenen kennen. Ik ervaar het zelfs nu terwijl ik dit artikel schrijf. ‘Ik heb helemaal geen talent voor schrijven’, zeg ik dan tegen mezelf. ‘Ik doe gewoon alsof ik er goed in ben, en het zal niet lang duren voor iedereen me zal ontmaskeren.’ Door dat gevoel van tekortkomen vroeg ik me lange tijd of ik wel journalist wilde worden. Ook voor mijn vrienden klinkt het bekend in de oren. Van tijd tot tijd (en na enkele glazen wijn) houden we er ons beklag over. De maskers vallen moeiteloos af wanneer we onze prestaties open en bloot in vraag durven stellen. Een beetje groepstherapie dus, maar dan in een rumoerig café met houten stoelen en goedkope wijn, in plaats van in lege zalen met plastieken stoelen en papieren bekertjes.
In The New York Times las ik dat veel van mijn Amerikaanse leeftijdgenoten met hetzelfde probleem kampen. ‘Ik ervaar het constant. Als ik word geprezen voor een academische prestatie of slim word genoemd, heb ik het gevoel dat ik het niet verdien. Ze waren er niet wanneer ik die twintig fouten maakte of wanneer ik een laag cijfer behaalde. Het enige wat ze zien, zijn de hoogtes die ik hen toon’, luidt een van de bekentenissen. We diagnosticeren onszelf misschien te snel met het imposter syndrome, maar het gevoel van tekortkomen lijkt toch universeel. En dat op zich is al een hele opluchting.
Vroeg of laat moet je je een weg banen in het volwassen leven. Doe je dat niet en geef je de brui aan het systeem, dan eindig je misschien als Chris McCandless, die als student besloot om de bossen in te trekken. Zijn verhaal werd in 2007 verfilmd in Into the wild. Spoiler alert: hij sterft een eenzame dood.
Wanneer je dan eindelijk die eerste stappen hebt gezet, vraag je je al snel af hoe iedereen voor je het gedaan heeft gekregen. Hoe doen ze het? Het is niet enkel een rubriek in deze krant, maar ook een vraag die in mijn hoofd rondspookt. Hoe slagen volwassenen erin de onzekerheid van hun eerste jobs, hun eerste huis, hun eerste kind te overwinnen? Hoe combineerden ze hun eerste jobervaringen met kinderen opvoeden en opeenstapelende rekeningen? Hoe wisten ze dat ze de juiste keuzes maakten? Dat laatste heb ik mijn ouders weleens gevraagd. ‘Dat wisten we niet, alles valt met de tijd op zijn plaats’, zeiden ze toen. Althans, zo herinner ik mij hun antwoord graag. Misschien moet ik de bal daarom terugkaatsen als mensen me nog eens vragen wat ik zal doen als ik afgestudeerd ben: ‘Doe jij nu wat je dacht dat je ging doen?’
Wat u, beste lezer? Herkent u zich in het verhaal van Jens? Bent u zelf twintiger of denkt u met pijn/liefde terug aan uw (crisis)jaren als twintiger? Mail ons!
4 april 2023
Mooigedacht (43): Ella-June Henrard en de mantra van Maurice

In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.
‘Vandaag is de schoonste dag van mijn leven.’ Dat is de zin die actrice Ella-June Henrard bovenhaalt wanneer fotografe Alexia Leysen haar vraagt naar haar comfort words. Het is een mantra die ze haalde bij Papa Maurice, de vader van een vriendin. Henrard: ‘Als de dagen moeilijk zijn, wacht deze zin wanneer je klaar bent om weer te landen. Wie zich blijft wentelen in zelfmedelijden, mist de schoonheid die schuilt in elke nieuwe dag.’
‘Je moet er elke keer van uitgaan dat het leven perfectie in zich draagt. Het is een reminder aan het eeuwige kind in mij. Zoals een kind kan opgaan in een spel, zonder spijt over gisteren of zorgen over morgen, zo zouden we ons leven zo vaak mogelijk moeten beleven.’
4 april 2023
Wat zei u, beste lezer? Lies: 'Ik had 3 wensen en nu heb ik jou'

Een paar fijne reacties stuurde u, op het stuk over sapioseksualiteit. Reacties over hoe belangrijk slimmigheid is, maar ook hoe irrelevant het allemaal is. Neem nu Lies*, die hoogbegaafd is, maar alles relativeert. Haar brief staat hieronder.
‘Toen ik 8 jaar was, werd ik voor een IQ-test naar een kinderpsycholoog doorverwezen. Mijn leraar was er namelijk van overtuigd dat ik zwakbegaafd was. Ik maakte mijn taken veel te traag, was stil en verlegen, zat constant te dromen en had een lelijk en onregelmatig handschrift. Reden genoeg voor hem om een laag IQ te vermoeden.
Het resultaat van die WISC-test was 138.
Jammer genoeg had men in 1980 geen speciale aandacht voor hoogbegaafde kinderen. Bovendien had ik als kind zo goed als geen sociale vaardigheden. Ik voel sociale omgangsregels nog steeds niet goed aan en slaag er alleen maar in om geen al te grote flaters te begaan omdat ik mijn omgeving zeer analytisch observeer en imiteer. Maar geef mij een complex probleem en ik vind er gegarandeerd een (meestal compleet out-of-the-box) oplossing voor. Volgens wat ik de laatste jaren over hoogbegaafdheid gelezen heb, is het ook typisch dat ik een hekel heb aan smalltalk en mij het meest op mijn gemak voel bij een-op-eengesprekken.
Je zou dan ook denken dat ik een gelijkaardige partner zou zoeken. Iemand met een vergelijkbaar IQ waarmee ik úrenlang diepgaande gesprekken kan voeren.
Maar mijn man is juist het tegenovergestelde.
Ik hou van wijn, hij van bier. Ik hou van wetenschap, hij van geschiedenis. Ik hou van astronomie en dus van de nacht en van veel sterren. Hij houdt maar van één ster, namelijk degene waar onze aardkloot rond draait. Zo graag als ik in een rustig hoekje een boek zit te lezen, zo graag heeft hij veel mensen rond zich. Zo afwachtend en observerend als ik mij gedraag in nieuwe situaties, bij mensen die ik niet ken en op plaatsen waar ik nog nooit geweest ben, zo snel spreekt hij onbekenden aan, maakt hij nieuwe vrienden en voelt hij zich overal onmiddellijk thuis. Thuis moet ik voor de administratie zorgen want daar heeft hij geen verstand van. Als ik morgen doodval zit hij dik in de problemen. Zelfs van elektriciteit heb ik meer verstand dan hij. Ik win 99% van onze spelletjes scrabble. Als hij dan toch eens wint, kan zijn dag niet meer stuk.
Ik ben dus duidelijk niet gevallen voor zijn intelligentie. En zeker ook niet voor zijn uiterlijk.
‘Ik had 3 wensen en nu heb ik jou’, zong Rob de Nijs ooit. Ik wou een man die groter was dan ik, en die geen snor en geen baard had. Hij is kleiner en heeft een snor en een baard. Het enige wat we gemeenschappelijk hebben is onze muzieksmaak. En we zien mekaar al 29 jaar doodgraag, vol connectie en overgave. Geen idee waarom. Het werkt gewoon.
‘Al zit er misschien soms ook nog de traditionele neiging in van vrouwen die een man zoeken om naar op te kijken’, zegt Rika Ponnet in het stuk over sapio’s. Dat werkt volgens mij evengoed in beide richtingen. Je kan perfect allebei naar mekaar opkijken, maar dan om verschillende redenen. Mijn man kijkt op naar mijn IQ, ik kijk op naar zijn EQ. En we houden van mekaars humor.
Gevoelens vallen niet altijd te rationaliseren. Soms is het gewoon chemie.’
* Lies is een schuilnaam, de echte naam van de schrijfster is bekend bij de redactie
3 april 2023
Sapioseksueel, vrijen met verstand

Sapioseksueel. Het is het etiket dat de Franse staatssecretaris Marlène Schiappa graag op zichzelf kleeft. Net als menig mens op Tinder. Maar wat moeten we ons daarbij voorstellen? Is slim niet altijd sexy?
Frankrijk brandt. De protesten tegen de regering Macron blijven aanslepen. Maar Marlène Schiappa, de Franse staatssecretaris voor Sociale Economie en Gemeenschapsleven, staat intussen gewoon te poseren in de Playboy. En is daarmee een bron van kritiek. In de stukken die erover verschijnen wordt in één adem door nog even vermeld dat Schiappa eerder al over de tongen ging om iets dat niet politiek gerelateerd was. In 2019 zei ze namelijk in een interview dat ze sapioseksueel was. Dat ze, zo zei ze toen, opgewonden werd van intelligentie.
Het is een woord dat blijft fascineren. Al is het maar omdat het op het eerste gezicht zo overbodig lijkt. Vallen op slimmigheid, doen we dat niet allemaal? Relatietherapeut en seksuologe Rika Ponnet kan dat alleen maar beamen: ‘Zoals wel vaker is het een jong woord voor iets dat al lang bestaat. Het is ook evolutionair te verklaren natuurlijk. Voortplanting met een intelligente partner helpt nu eenmaal bij het voortbestaan van de soort. Uit elk onderzoek naar partnerkeuze blijkt overigens dat intelligentie in de top drie, of zelfs op de eerste plaats staat van de dingen die mensen belangrijk vinden. Bij sapioseksuelen is dat dan nog meer uitgesproken, zij connecteren met mogelijke partners echt in de eerste plaats via gesprekken, vaak over cultureel interessante onderwerpen; ze vallen minder voor iemands uiterlijk. Al zal dat laatste volgens mij ook altijd meespelen. Ik kan me niet inbeelden dat je puur verliefd wordt op de inhoud van iemands hoofd.’
Filosofie als voorspel
Het begrip heeft geen wetenschappelijke wortels, leert Google me. Het was een blogger, ene Wolfieboy, die het in 1998 uit zijn duim zoog. Hij was getriggerd door een vragenlijst waarin gepolst werd naar zijn seksuele voorkeuren en ging loos. Verbaal toch. Hij schreef: ‘Ik? Ik wil een scherpzinnige, nieuwsgierige, inzichtelijke, brutale geest. Ik wil iemand voor wie een filosofische discussie het voorspel is. Ik wil iemand die me doet kicken met slimme en stoute humor.’ Later voegde hij nog toe: ‘Ik wil vrijen met iemands verstand’. ‘En’, typte hij nog, ‘je kan niet eeuwig met iemand vrijen (zelfs 5-8 uur is eindig) maar je kan altijd met iemand blijven praten.’ Gender, sekse en fysieke verschijning noemde hij verwaarloosbaar. Het woord sapio haalde hij van het Latijnse sapiens, letterlijk ‘wijs’, al lijkt hier eerder ‘intelligent’ bedoeld te worden.
Een paar jaar later introduceerde de datingapp (toen nog datingsite) OkCupid het als keuzemogelijkheid in je datingprofiel. En toen is het begrip een eigen leven gaan leiden. Intussen koketteert menig mens op Tinder met sapio-zijn. Via Google kan je massa’s onnozele testjes invullen die bepalen hoe sapioseksueel je zelf bent (66,7%, zegt mijn test) of checken of je de twaalf kenmerken van een sapio hebt. Maar bon, een kleine testjestest maakt al duidelijk dat het allemaal nogal doorzichtig is: word je verliefd op iemand die dommer is dan jezelf (wie zegt hier ja op?), knap je af op mensen die taalfouten maken? (Héhé) Dat soort dingen.
Ponnet: ‘Want wat is dat dan, intelligentie? Dat gaat breed. Dat kan belezenheid zijn, kennis, een snelle geest, schranderheid, slimme humor. Het is zeker niet iets typisch gendergebonden. Ik zie mannen die een vrouwelijke partner zoeken met wie ze het werk van Bach kunnen analyseren, of die het fijn vinden om samen te zijn met een vrouw die een intellectueel rijk leven heeft geleid. En omgekeerd. Vrouwen die zoiets zoeken bij mannen. Al zit er misschien soms ook nog de traditionele neiging in van vrouwen die een man zoeken om naar op te kijken. Maar dat is iets dat we liever niet meer zo willen zien. ‘
‘Au fond is die hang naar intelligentie niet zo raar, toch?’, bedenkt ze nog. ‘Zeker niet wanneer je jezelf ook als intelligent bestempelt. Je kunt maar het gevoel hebben dat je erkend en gevat wordt in je eigen zijn wanneer je het gevoel hebt dat de andere ook zo’n stukje denkt, ervaart en ziet zoals jij. Alleen dan kan je je diepste gedachten en emoties delen en ontstaat er een soort van wij-gevoel. Het is simpel: je wil gewoon op dezelfde golflengte zitten. Anders wordt het een heel eenzaam verhaal, als je partner bij wijze van spreken elke avond op de sofa naar Thuis zit te kijken, terwijl je zelf een diepgravende babbel wil.’
Is het fysieke, het seksuele dan ondergeschikt? ‘Niet per se,’ zegt ze, ‘uiteindelijk is de klik tussen mensen een totaalervaring. Maar sapio’s schuiven in die ervaring dat intellectuele toch meer naar voren. Voor hen is het de basis om dan op emotioneel en fysiek niveau tot connectie en overgave te komen.’
Sexy slim
Dat slimme mensen net door hun slimheid sex appeal krijgen, is in elk geval herkenbaar. Rika Ponnet denkt terug aan een prof die ze onlangs een lezing zag geven. ‘Hij zag er wat duf en onzichtbaar uit, tot hij begon te praten. Toen opende hij met zijn kennis en inzichten een hele nieuwe wereld. Plots kreeg hij iets geweldig charismatisch.’

Mij doet het onwillekeurig ook denken aan Hugh Laurie, u kent hem wel, de acteur-muzikant achter dokter House. Zijn personage heeft niets van wat je op het eerste gezicht met een sekssymbool associeert, een man met rare tics en moeilijke gang. Welnu, een paar jaar geleden stond hij met zijn bluestournee op het podium in het Koninklijke Circus en ik kan u vertellen dat er net zo goed een Chippendale vooraan had kunnen staan. Rijendik stonden vrouwen ‘doctor House! doctor House!’ te gillen. Zijn intelligente humor en onderkoelde sarcasme in de reeks, daar kon geen spierbundel tegenop.
Als sapio’s al kritiek krijgen op sociale media is het omdat ze wel eens verdacht worden van een soort snobisme. Grof gesteld zou je kunnen zeggen dat in de wereld van sapio’s geen plaats is voor mensen die minder kansen hebben gehad in het leven, niet gestudeerd hebben, of geen carrière hebben gemaakt. Elite en exclusiviteit lonken om de hoek. Maar er zit ook een andere kant aan de medaille. In tijden van de Love en Temptation Islands – een wereld waarin uiterlijke schoonheid, met lipvorm, bilvolume en borstcup op kop, maakbaar en te koop is – is zo’n sapiogedachte ook goed nieuws. Dat dit soort waarden belangrijk blijven en misschien belangrijker worden in een door uiterlijk geobsedeerde wereld heeft iets hoopgevends. Ponnet: ‘Ja, en dat meen ik oprecht, ik denk dat dat in waarde gaat groeien, mensen die zich losmaken van de waan van de dag, die echte literatuur, filosofie lezen, een interessant idee kunnen formuleren, dat kan toch alleen maar in aantrekkelijkheid toenemen.’
Wat u, beste lezer, hoe belangrijk vindt u intelligentie in de liefde? Mail ons!
3 april 2023
'Dank bij voorbaat', dat zet je niet in een mail
‘Alvast bedankt’. Ik zette het vaak als afsluiter als een mail. Gelukkig ben ik er al even mee gestopt.

Lang dacht ik dat het beleefd was om een mail af te sluiten met ‘alvast bedankt’. Het leek me ook handig. Moest ik geen achteraf-mail meer sturen om iemand te bedanken na gedane zaken. Maar nope, het is niet wat je doet, lees ik in het stuk dat Maaike Van Melckebeke schreef over de do’s en dont’s in digitale communicatie. Raar toch, hoe het zelfs na twintig jaar mailen, chatten en messengeren nog altijd een sociaal en diplomatisch mijnenveld is. Iemand bij voorbaat bedanken voor iets dat je vraagt, is zo’n mijn die in je gezicht kan ontploffen. Een passief-agressief trucje. Het is arrogant’, zegt Victoria Turk, auteur van Kill reply all: a modern guide to modern etiquette. ‘Je kan iemand toch niet bedanken vooraleer die überhaupt akkoord ging om het te doen? Dan zeg je eigenlijk: by the way, je hebt geen keuze.’
Het is een van de tien tips die Maaike geeft. De andere negen zijn ook de moeite. Maar misschien heeft u nog iets dat u ergert bij het mailen, chatten of whatsappen? Mail ons!
31 maart 2023
Waarom zou ik in godsnaam een lenteschoonmaak houden?

Een nieuwe lente, een proper huis. Er zijn adepten van dat soort rituelen, en het heeft zijn voordelen, maar of we daarom massaal zwabber en zeem vast moeten nemen, hmm.
De kruidenkast is het ergst. Het leven dat zich daarin doorheen de jaren ontwikkelt, dat geloof je niet. Een potje kaneel valt omver, poeder op het schap, een lichte stijging van de vochtigheidsgraad in de keuken en hop, je krijgt een onbestemde kaneelpap. Honing en tahin kunnen er ook wat van. Een druppel aan de rand van de pot ontwikkelt zich om onverklaarbare redenen tot een eindeloos plakspoor. En als plakspoor en kaneelpap elkaar dan nog eens tegenkomen, tja, dan is de ellende compleet.
Dat geniepige kastleven is het soort van fenomeen dat mij nog zou kunnen overtuigen om een jaarlijkse schoonmaak te houden. U weet wel: de hele zwets uit de kast halen, potje per potje inspecteren op houdbaarheid, leegheid en plaksporen, het schap eronder reinigen en de gesorteerde boel terugzetten. Ergens lijkt het me een heerlijk gevoel.
Maar het blijft bij inbeelding. In het echte leven stel ik mezelf tevreden met een paar zuinige keukenroldepjes rond de aangetaste potjes, om daarna freudiaans de kastdeur dicht te slaan. Verdrongen vettigheid, daar kan ik mee leven. Neen aan de lenteschoonmaak dus, toch als u het mij vraagt. Ik hou het bij de tweewekelijkse poetshulp. Te weinig taakspanning voor het Grote Poetsproject. Na een halve dag ben ik alweer vergeten waarom ik nu weer in die kast aan het rommelen was en staat de stofzuiger willoos in een half gepoetste kamer naar de muur te staren terwijl ik verdiept ben in een boek dat van onder de kast opdook.
Ik ben niet de enige die afzegt. In twee op de drie huishoudens doen ze er niet aan mee. Dat bleek uit een enquête van Kringwinkel, Troc.com en Cash Converters in 2019. Hun onderzoek ging verder dan een simpele ‘ja’ en ‘neen’. Ze peilden ook naar de to-dolijst van de grote schoonmakers. En die was best indrukwekkend, of beter: afschrikwekkend. Van kasten en koelkasten leegmaken tot ovenroosters poetsen en gordijnen wassen. Je komt er dus niet met één dag.
Een zeem vol zin
In een op de drie huishoudens gebeurt het dus wel. Collega Inge Ghijs is zo iemand. Vanaf nieuwjaar kijkt ze al uit naar de week vrijaf die ze rond Pasen neemt, elk jaar opnieuw. Een week met maar één groot doel: de lenteschoonmaak. ‘De orde en netheid in mijn huis leveren me een ontspannen ordegevoel op. Dat is nodig, want op het werk ben ik hele dagen bezig met beslissingen nemen en met zo veel mogelijk taken te combineren. Het is permanent één grote chaos in mijn hoofd. In die schoonmaakweek moet ik enkel met mijn handen bezig zijn en kom ik tot rust’, zegt ze. ‘En het is voor een stuk een traditie en een ritueel bij het begin van de lente. Ik koop dan ook altijd – ritueel ! – een nieuwe spons en een nieuw zeemvel.’

De lente zit ook niet voor niets in het woord lenteschoonmaak. Google laat me uitgebreid weten waarom. Meer dan eens, en niet toevallig, gebeurt dat via websites van poetsproducten die ons de noodzaak van de lentepoets, om het met een songtitel van Kapitein Winokio te zeggen, willen aanpraten. Maar bon. Wat ik onthoud, is dat het een traditie is die ontstaan is in de tijd dat de huizen verwarmd werden met kachels en open haarden, en het na een lange winter met gesloten ramen en deuren hoog tijd was om alles open te gooien, af te stoffen en uit te kloppen. En dat die gewoonte blijven bestaan is.
En er zijn de clichés natuurlijk: hoe lente symbolisch die connotatie van nieuw leven heeft, van de propere lei, van het slanggewijs afgooien van oude vellen en dito vieze lakens. Nu ja, ik gil ook wanneer de zon mijn appartement binnenschijnt en er plots overal stof aan het schreeuwen slaat van ‘neem mij hier weg!’ Maar ik weet intussen ook: zodra het donker wordt, stopt dat schreeuwen.
Collega Inge Ghijs doet in elk geval meer dan dat schreeuwende stof wegnemen. Haar lijst is lang. ‘Ik neem alle kasten en alle kamers onder handen, maar ook alle ramen, de dekens, het beddengoed, het terras, de oprit, zelfs de auto. Ik sorteer, gooi spullen weg, breng kleren naar containers.’ Wat ze tegenkomt, vindt ze toch elk jaar weer schokkend. ‘Als je ziet hoeveel viezigheid zich een jaar na de vorige schoonmaak in een keukenschuif heeft opgehoopt, begrijp ik niet dat er mensen zijn die dit niet doen. Dat krijg je na een paar jaar toch nooit meer proper?’
Vieze vettige huismijt
Dat je natuurlijk ook kamer per kamer proper kunt houden, het hele jaar door, opper ik nog. Maar ze is overtuigd: ‘Dan heb je nooit die enorme kick dat het hele huis en alles errond superproper ligt. Ook al duurt dat, ik weet het, maar een paar dagen.’ Dat laatste is voor mij nog een reden om er niet aan te doen. Het is zoals bloemen kopen of nagels lakken. Het verval loert al meteen om de hoek. Wat proper is, blijft nooit proper, en dus voel ik me al snel een onnozele sisyphus.

Dat idee van gecumuleerde viezigheid verwijderen herken ik wel op een ander vlak: onlangs deed ik een detoxkuur en was mijn lijf zoals haar huis op het einde van die zevendaagse: clean. Ook toen voelde ik hoe elk stuk vettigheid dat ik erin propte de properheid weer een stukje ongedaan maakte. Maar de gedachte dat ik even de pure zuiverheid had benaderd, was op zich wel kicken.
Nu we het toch over lijf en leden hebben: misschien is er wel een medisch argument dat me kan overtuigen? Is zo’n schoonmaak ook goed voor je gezondheid? Een paar jaar geleden zei arts-microbioloog Dries Budding nog iets anders in deze krant: ‘Het is lastig om met onderzoek aan te tonen of mensen die in een minder schoon huis wonen ook echt een betere gezondheid hebben, omdat altijd ook andere factoren meespelen.’
Bizar, een mens stelt zich toch spontaan een allergie- en niesvrij leven voor bij een schoon huis. Of niet? Ik bel met professor Philippe Gevaert, neus-keel-oorarts-allergoloog aan de UGent. Zijn antwoord is, op zijn minst, genuanceerd: ‘Als je al een allergie hebt, zul je de klok niet terugdraaien door je huis eens grondig te poetsen’, zegt hij. ‘Natuurlijk is het een goed idee om je huis net te houden als je allergisch bent. Maar niet manisch. Integendeel.’
Hij verwijst naar de zogenoemde hygiënehypothese, de idee dat hoe hygiënischer we in de loop van de geschiedenis zijn geworden, hoe vatbaarder voor allergieën: ‘Maar het belangrijkste is natuurlijk dat de toegenomen hygiëne meer voordelen heeft opgeleverd, van drinkbaar water tot de daling van de kindersterfte. In vergelijking daarmee is allergie maar een klein neveneffect’, zegt hij. ‘Omgekeerd wil dat natuurlijk niet zeggen dat je door te stoppen met poetsen je allergie kunt wegkrijgen. Die allergie is iets wat je opbouwt in je kinderjaren.’
‘Mensen met allergieën zijn doorgaans al beducht voor wat bij hen aanvallen uitlokt en weten wat ze moeten doen’, vervolgt Gevaert. ‘Waar je vooral het verschil kan maken, is door je beddengoed elke dag open te leggen en wekelijks te wassen. Want daar zit de huisstofmijt, en dat is de grootste bron van allergie in huis.’
Bottomline? Geen schuldgevoel als zwabber en zeem op stal blijven. Verre van. Maar toch onthoud ik wat volgens zij die het kunnen weten de geneugten van die jaarlijkse routine zijn. Met één grote rode draad (neen, niet voor de stofzuiger!): een schoonmaak is goed voor de geest, een vorm van mindfulness, en het zien wegsmelten van rommel, wanorde en vuiligheid brengt rust en zelftrots. Plus, aldus nog die collega van daarnet, er is nog een andere kick: ‘Elk jaar vind ik wel dingen terug waarvan ik dacht dat ik ze kwijt was. Interessante dingen.’
Maar zelf blijf ik erbij: ik ga dan liever een weekje wandelen, of lezen, of zo. Ook goed voor de kop.
Wat u, beste lezer, doet u eraan, of leeft u in stof en zonde? Waarom? Mail ons!
31 maart 2023
Bob, Ward en Tom
Twee mannen en een baby. Een verhaal over veel geduld, maar ook over veel geluk.

Ward Mertens (40) en Tom Geuens (44) kwamen elkaar tegen op internet, lang voor Tinder & co geboren waren. Ze lazen elkaar heerlijk primitief op een soort van prikbord, waar iedereen berichtjes kon achterlaten en reageren. Tom kwam zo te weten dat Ward hield van polkadots en van taarten bakken, ook al haalde hij die altijd te vroeg uit de oven. Hij vond het grappig, en ze geraakten aan de praat. De vonk sprong en bleef hangen, intussen al ruim zestien jaar. All fine, all good.
Er was één dingetje. Tom had een kinderwens. Een heel intense. Ward had dat niet. Maar zei ook niet neen. Ze gingen voor adoptie en wachtten, en wachtten. Tien jaar lang. Een tijd van teleurstelling, ongeduld en twijfel. En toen gebeurde het. Bob werd geboren. De twee vertellen hun verhaal in de rubriek Leve de liefde aan Joke Van Caesbroeck. Een van de uitspraken daaruit die bij mij blijven hangen, is deze: ‘Ik herinner me nog een van eerste keren dat ik naar buiten kwam met Bob in de draagzak. Ik zag een buurman naar me kijken en denken: hoe is dat in godsnaam gebeurd? Ik voelde zijn ogen prikken. Als homokoppel met een kind naar buiten komen voelt als een tweede keer uit de kast komen.’
Maar lees misschien het hele verhaal hieronder:
31 maart 2023
Mooigedacht (42): doe eens van dikke nek
In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.

We zijn een volk dat niet tegen complimenten kan. Een compliment wordt sneller weg gewuifd dan blozend en dankbaar aangenomen. ‘Ach neen,’ zeggen we dan. Of we halen onze schouders op en doen alsof we het niet horen. ‘Die trui? Vind je die echt mooi? Pff, hangt al jaren in de kast.’ Zeg niet dat u hem niet herkent, die reflex. Verfrissend is het dus, de levensles die actrice Lynn Van Royen als derde in haar rijtje geeft: Wees trots op jezelf‘ Daarover zegt ze: ‘Je mag gerust trots zijn op wie je bent en wat je doet, de grote en de kleine dingen. Je hebt bijvoorbeeld een coole tuin aangelegd: “Godmiljaar, dat heb ik nu eens goed gedaan, zie!” Het is zo’n Vlaamse reflex om dat gevoel net niet te benoemen. De mensen zouden maar eens moeten denken dat je een dikke nek hebt.’
29 maart 2023
Ai Weiwei achterna: hoe legoblokjes een mens mindful maken
Wat Ai Weiwei deed met De waterlelies van Claude Monet deed collega Karsten Lemmens met De sterrennacht van Vincent van Gogh: zichzelf dopamineshots toedienen met Legoblokjes.


Karsten Lemmens
De Chinese kunstenaar Ai Weiwei en ik, wij hebben een band. Eentje van plastic. In felle kleuren. Want Ai en ik, wij spelen allebei met Lego. Op 7 april opent hij in het Londense Design Museum zijn expo Making sense. Centraal daarin staat een vijftien meter lange impressie van De waterlelies van de Franse impressionist Claude Monet. En die is opgetrokken uit 650.000 legoblokjes.
Dat is nu toevallig, want ook ik heb kunst gemaakt met Lego. Afgelopen kerstvakantie trok ik namelijk een legoset voor volwassenen open. De sterrennacht, de beroemde Van Gogh uit 1889, waarvoor mensen aanschuiven in het New Yorkse Moma. Blokje voor blokje bouwde ik het werk na. Het duurde uren. Dagen. Toen het af was, hing ik het aan de muur. Want dat doe je met een kunstwerk.
Ik volgde gewoon een boekje: dit steentje hier, dat steentje daar. Maar is dat wel kunst? Ai volgde tenminste zijn creatieve geest. Hij dacht er ook diep over na. Hij heeft het over ‘de stevigheid en het potentieel voor deconstructie’ van legoblokjes. Die gebruikt hij om zijn artistiek verhaal mee vorm te geven.
Maar Ai Weiwei heeft een turbulente geschiedenis met Lego. Enkele jaren geleden weigerde het bedrijf een grote bestelling van steentjes aan de artiest te leveren, omdat hij die zou gebruiken om een politieke boodschap mee te verspreiden. Van de weeromstuit stuurden vele sympathisanten duizenden van hun eigen blokjes naar hem op. Daar kwam heisa van: Lego sloeg mea culpa en zei dat die beslissing door een laaggeplaatste medewerker was genomen. Het herdacht daarop zijn regels. Enfin, Ai meent het dus met zijn Lego-avontuur. Ik niet bepaald. Ik wil vooral zen worden.
Dopamineshots
Zen, vraagt u? Inderdaad. Want net zoals sommige volwassenen een kleurboek kopen, aan het naaldvilten slaan, of zich aan origami wagen, kan ook Lego ervoor zorgen dat je even weg bent. Het herhaaldelijk geklik van blokjes kan je gedachten verstrooien. Ik ben overigens niet de eerste die dat ontdekt, want Lego voor volwassenen is al een tijdje in zwang. Zulke mensen hebben zelfs een naam: Afol, adult fan of Lego. De manier waarop die blokjes perfect in elkaar klikken, doet ook iets met mijn hersenen. Alsof er telkens een shotje dopamine wordt gelost. Zou dat zomaar kunnen? Ik vond nergens wetenschappelijke literatuur die een link legt tussen Lego en een dopaminerush. Maar mocht er een doctoraatsstudent nog een onderwerp zoeken: alsjeblieft.

Ook het beloningseffect speelt een rol. Na elke fase van het bouwen zet ik me even op een afstandje, en aanschouw ik het resultaat van de arbeid. Elke fase wat meer Sterrennacht. ‘Dat heb ik goed gedaan’ – zoiets.
Leg dat eens aan de kinderen uit
Niet dat Lego alleen maar rust brengt. Soms krijg ik er stress van. Als je beseft dat je acht stappen eerder het verkeerde blokje hebt gebruikt, bijvoorbeeld. Of wanneer je een steentje bent kwijtgespeeld. Of als je echtgenote zich opnieuw druk maakt over hoe rommelig de keukentafel eruitziet.
En leg de kinderen maar eens uit dat dit ‘Lego voor papa’ is, waar zij met hun handjes van af moeten blijven. Het onbegrip druipt van hun gezicht: ‘Lego waar wij niet mee mogen spelen? MAAR HUH?’ Voor mijn volgende Legoproject zoek ik daarom een compromis: een rollercoaster. Een set voor volwassenen, van meer dan 3.000 stukjes, die ik kan bouwen en waarmee de kinderen nadien kunnen spelen. Goeie deal, toch?
Zou Ai Weiwei ook ooit een rollercoaster van Lego maken? Ik zal hem alvast een foto sturen wanneer de mijne klaar is. Want that’s how we roll, wij Afol’s onder elkaar.
Wat u, beste lezer, welk kinderspeelgoed maakt u zen? Of klieft u liever houten lepels? Mail ons!
29 maart 2023
Hoe oud bent u precies?
Ben ik een aansteller omdat ik mijn leeftijd niet meer wil zeggen? Op die vraag liet ik een twintiger, een vijftiger en een zestiger antwoorden in DS Magazine van vorig weekend.

Leeftijd is iets arbitrairs. Of neen, toch niet. Leeftijd is de som van elk jaar dat je geleefd hebt. Maar op zich is het iets arbitrairs. In theorie zit er geen waardeoordeel achter. En toch. Zodra ik mijn leeftijd zeg, heb ik het gevoel dat ik in een hokje gestopt word. Een hokje waarop eigenschappen staan die op zich niet met mezelf persoonlijk te maken hebben maar met de associaties die het cijfer in kwestie oproept. Erger nog, ik heb het gevoel dat ik zelf dat hokje gebruik om mezelf te categoriseren. Als een soort van zelfconfrontatie. En dus zeg ik hem niet meer.
Gelukkig zijn er ook mensen die mij uit dat neurotisch denkframe halen. De twintiger, vijftiger en zestiger in het stukje hieronder bijvoorbeeld voor de rubriek ‘Wat denk je?’
Lees ook
28 maart 2023
Koning, keizer, admiraal: plasstress kennen we allemaal

Dansen aan de voordeur. Wiebelen op de autozetel. Krampachtige smoelen trekken in de metro. Niets is zo universeel als plasstress. Het is ook een excuus dat iedereen begrijpt, zo bleek zondag nog in De mol.
We keken er amper van op in De mol zondag, toen Leïla en Ruben als chauffeurs van hun respectievelijke groepen alles op alles moesten zetten om toch maar als laatste op de bestemming te arriveren. Het eerste vertragingsmanoeuvre was namelijk een manoeuvre dat iedereen, ja ook ik, en u en u daar, uit zijn zak zou halen: een dringende toiletpauze. ‘Sorry, ik moet plassen.’
Hoelang ze het nog kon volhouden, was de vraag die Leïla kreeg, en of dat langer was dan de rest van de rit. Neen. Tien, maximaal vijftien minuten, aldus haar inschatting. Dus moest er gestopt, een bermplek gezocht, een vuilnisbak gespot voor de gebruikte Kleenex. Tijdverlies, maar bon, wie moet, die moet. Niemand die zal zeggen: ‘Ach, houd dat nog maar een uurtje vol.’ Neen, plasstress is universeel niet-uitstelbaar, en een gegarandeerde bron van empathie.
Gillen maar
Het is iets raars, een lichaam dat plots zijn eigen wetten stelt, alle plannen doorkruist. Niemand die het niet kent. Hoe vaak heb ik het zelf al meegemaakt, staan dansen in een winkel, één oog op de muren, op zoek naar een toileticoon. Dat dansen helpt om een of andere reden. Een kwestie van drukverdeling, lijkt me. Laatst nog, in de Hema. Het pijltje wees naar boven, de roltrap op. Ik danste naar boven, lompweg huppelend van been op been en bleef in rondjes lopen. Daar waar het icoontje landde, zag ik alleen half uitgeladen palletten. Met piepstem vroeg ik de mens achter de palletten naar mijn bestemming. Bleek dat de toiletten sinds corona geliquideerd waren. Gillen, dat doe ik op zo’n moment. En nog hysterischer dansen.
Want wat gebeurt er dan? Iets waarvan ik dacht dat het alleen mezelf overkwam. Tot ik het aan Google vroeg: hoe komt het dat plasstress erger wordt naarmate je dichter bij een toilet komt? Het blijkt een bekend fenomeen zowaar. En het heeft een naam: latch key incontinence. Letterlijk vertaald: sleutel-klinkincontinentie.

De naam zegt hoe het voelt: je staat voor de deur van je eigen huis en zodra je de sleutel in het slot steekt, is het niet meer te houden. Hoe dichter bij het toilet, hoe zwaarder de stress. Niet alleen in de Hema, maar altijd en overal. Het is pavloviaans, lees ik nog. Ons systeem is zo geconditioneerd om los te laten wanneer er een toilet in de buurt is. De mentale associatie met de nabijheid van een wc stimuleert de blaasreflex. Is het toilet niet waar je denkt dat het is, of moet je plots voor de deur naar je sleutels zoeken, dan wordt de stress extreem en sta je dus te dansen voor de deur.
Openbaar toilet
Hoe slapstick het ook mag lijken, het is niet altijd even grappig. eigenlijk is het een serieuze zaak, die hele plasstress, ook zonder klink en sleutel. Zeker voor vrouwen. Een stom voorbeeld: in mijn straat staat een soort van modern urinoir. Voor mannen. Elke twee dagen staat Net Brussel er met een hogedrukreiniger het zaakje te reinigen. De geuren die daarbij de lucht in vliegen, neen, u wilt ze niet geroken hebben. Om maar te zeggen: dat ding wordt gebruikt. Intensief gebruikt. Door mannen. Welnu, als je merkt dat mannen zoiets intensief gebruiken, komt het dan bij niemand op dat misschien ook vrouwen zoiets al even intensief nodig zouden kunnen hebben? Ik weet het, het is een oud zeer, maar wel een blijvend zeer.
Een tijdje deed ik het in hotels. Quasi vertrouwd binnenwandelen, en voorbij de receptie discreet speuren naar de wc-icoontjes. Die tijd is voorbij. Cijfercodes voor hotelgasten hebben intussen de uitnodigende plasdeuren vervangen. Balen is dat. Uitsluiting pur sang. Soms speel ik ermee, overdrijf ik. Dan sta ik op één been te dansen in een winkel waar ik de indruk geef dat ik wel een van hun spullen wil kopen, maar dat ik me niet kan focussen op wat er in hun rekken ligt. Tot zo’n verkoopster niet anders kan dan me naar een deurtje achter de stockruimte te verwijzen. Uit verkoopdrang, of is het toch ook weer die pure plasempathie? Universeel en onbedwingbaar. Als het op plasstress aankomt, is iedereen gelijk. Maar vrouwen toch iets minder. En vrouwen die de hele dag door groene thee en water drinken – om maar een subjectief voorbeeld te geven – nog iets minder.
Een paar jaar geleden stond het al in deze krant, onder de titel ‘Vind maar eens een openbaar toilet in Brussel’. De meerderheidspartijen sloegen toen de handen in elkaar voor een openbaar toiletplan. Een paar jaar verder staan we intussen, en ik moet het nog zien gebeuren. En als ze er al komen, wat is de hygiënische staat van die dingen dan? Eerder deze maand deed ook Vlaams Parlementslid Katrien Schryvers (CD&V) een poging, met een toiletplan. Binnen een jaar of tien hebben we het er nog wel eens over.
Ik vertrouw intussen nog altijd op mijn mentale Google-map. Noordstation - boekenwinkel 1 -boekenwinkel 2 - warenhuis - bibliotheek - cinema. Zoiets.
Wat u, beste lezer, wat doet u als de nood hoog is (en u geen man bent die aan de kant van de weg doet wat moet)? Mail ons!
Lees ook
28 maart 2023
Is het bemoeien of is het samen opvoeden?
Interessante bedenking over het Theo Maassen incident: waarom had niemand in het publiek vooraf het lef om er iets over te zeggen?

Ik citeer: ‘Vrijdag nam de performer, niet de volwassenen in het publiek, een pedagogische verantwoordelijkheid op. De spiegel die Maassen ons daarmee voorhield, is gebarsten: de solidariteit tussen opvoeders brokkelt zienderogen af.’ Dat zegt Philippe Noens, docent Gezinswetenschappen aan Hogeschool Odisee en auteur van Mogen we nog wel straffen? Het is een gedachte die blijft hangen. Ze doet wat denken aan de oeroude idee van ‘it takes a village to raise a child’.
Voor wie het gemist heeft even terugspoelen: vorig weekend toonde Theo Maassen zich geërgerd toen bleek dat er tijdens zijn show een peuter in de zal zat. ‘Hoe oud ben je? (...) Drie jaar! Hoe duur is een babysit in België? Ik dacht dat Nederlanders gierig waren ...’, fulmineerde hij, en zette ouder en kind de zaal uit.
Met een portie gezond verstand zou je kunnen denken dat andere mensen in het publiek hier toch eerder al iets over hadden kunnen zeggen. Noens: ‘We zijn hoe langer hoe minder geneigd elkaar bij te staan in het opvoeden van onze kinderen. We helpen elkaar niet meer, zijn liever onderdeel van een anoniem publiek dan ons te tonen als bondgenoten in het grootbrengen van kinderen.’
Lezenswaardig opiniestuk dus.
28 maart 2023
Mooigedacht (41): smile!
In de reeks Mooigedacht: de meest beklijvende, inspirerende uitspraken uit de krant. Doe er uw voordeel mee.

‘Ik kan dan wel al 21 jaar verlamd zijn en zenuwpijnen hebben, ik kan nog altijd beslissen om te lachen.’ Dat is de kern van de wijsheid die voormalig triathleet Marc Herremans deelt met fotografe-tekstschrijver Alexia Leysen. Hij vertaalt die gedachte in een quote die een Nigeriaanse vrouw hem ooit influisterde: ‘No matter what, a smile is a choice, our own choice’. ‘Want’, zegt hij erbij, ‘Want ik heb zoveel om dankbaar voor te zijn’.
27 maart 2023
Help! Er zijn te veel reeksen, ik ben serie-moe
Nooit werden er zoveel series tegelijk gemaakt als nu. Voor sommigen is het saturatiepunt bereikt. Zelfs de meest geëngageerde serieliefhebbers dreigen af te haken. Collega Valerie Droeven voelt en ziet het om haar heen.

Valerie Droeven

‘1985 is net afgelopen en daar is Arcadia alweer. Ik moet het tweede seizoen van The morning show en van Euphoria nog zien, ik ben eindelijk klaar met New girl, zit midden in Severance en het laatste seizoen van Succession begint al.’ Collega Stijn De Wolf skipt de Vlaamse scifireeks Arcadia, zegt hij zuchtend. Want hij is serie-moe. ‘Er komt gewoon te veel in één keer uit. Wie krijgt dat allemaal gezien?’
Ik ben lichtjes in shock. Stijn is een absolute serieliefhebber, hij begreep Girls lang voor ik doorhad wat er zo baanbrekend was aan cupcakes eten in bad. Hij kent Friends uit het hoofd. Zelfs als je die reeks achterstevoren afspeelt, kan hij blijven citeren. En hij heeft The big bang theory he-le-maal uitgekeken. (Sterk, als je weet dat hij pas in seizoen negen van die reeks is beginnen genieten.) Om maar te zeggen: Stijn geeft tv niet snel op.
Tien jaar lang werkte ik tv-series naar binnen als ontbijt, lunch en avondmaal. Als mediajournalist keek ik ze zoals andere mensen boeken lezen: overal en altijd. Stiekem onder de lakens in bed, op de trein onderweg naar het werk, in bad of aan het hockeyveld tot de training voorbij is. De allerbeste series heb ik meerdere keren bekeken. Vaak eerst alleen en dan nóg eens met een huisgenoot op de sofa. The White Lotus heb ik drie keer gezien intussen, The bear ook en Wayne keek ik tijdens een van de hittegolven afgelopen zomer in één middag uit. Ook Fleishman is in trouble ging in één ruk. Vier afleveringen van Arcadia kreeg ik op voorhand in mijn mailbox: ik keek ze op mijn computer om vervolgens naar Oostende te rijden, waar op het Filmfestival twee afleveringen op het grote doek te zien waren.
De beste reeksen – de reeksen die je onderuithalen, doen lachen, die in je hoofd blijven hangen en die je eigenhandig door een barre winter of een aanslepende pandemie sleuren – gingen het makkelijkst. Maar eerlijk? Vaak slaagden ook de middelmatige erin me te boeien, er was altijd wel een haakje waar ik aan bleef hangen. Als ze echt te slecht waren, was er nog altijd de optie om met dubbele snelheid te bekijken of af en toe door te spoelen. Want je wilt ze toch allemaal gezien hebben, voor die job.
Bingemodel
Nu verander ik van job. Vanaf nu ga ik weer tv-kijken zoals normale mensen dat doen. En net nu geeft Stijn het op. Heeft hij gelijk? Is er te veel te zien? Is in deze tijden van streamingdiensten de stroom aan nieuwe series zo overweldigend geworden dat mensen afhaken? Ik gooi de vraag op de sociale media. Daar lijkt het antwoord volmondig ‘ja’. Iemand oppert dat recensies helpen om prioriteiten te stellen. Iemand anders vertelt hoe ze aan het eerste deel van het vierde seizoen van You (Netflix) begonnen was, maar bij het tweede deel een maand later alweer alles vergeten was.
‘Niet alleen is de hoeveelheid content heel vermoeiend,’ legt iemand me via Messenger uit, ‘ook de manier van releasen maakt sommige reeksen overbodig. Het bingemodel, waarbij alles in één keer online staat, maakt dat iedereen één week lang over een reeks praat, maar een maand later niemand er nog mee bezig is. Dus voelt het nutteloos om nog in te halen.’
Dat gevoel is wel herkenbaar. Enerzijds hangt er voor veel mensen rond series een fomo-gevoel. Anderzijds staat daar tegenwoordig zo’n turbo op dat je wel moet afhaken als je mentaal een beetje gezond wilt blijven. ‘Er is te veel content’, zegt Ethan (gespeeld door Will Sharpe) in The White Lotus. ‘Er zijn miljarden series die iedereen voortdurend probeert bij te benen. Het is verstikkend. We zijn allemaal zombies geworden.’ Waarop zijn vriendin Harper (Aubrey Plaza) filosofisch opmerkt dat ‘we elkaar allemaal aan het entertainen zijn, terwijl de wereld in brand staat’.
Tv-recensent Stefaan Werbrouck (Humo) legde series al in de weegschaal toen Zendaya nog in pampers rondliep. Hij stuurt me een artikel door dat hij in 2013 scheef, toen nog voor Knack. ‘Waarom iedereen even mag ophouden met goede tv-series te maken’, was de titel. Het is een aanklacht tegen de overdaad aan goede tv-fictie. Tien jaar later moet hij ermee lachen. ‘Ik schreef dat artikel omdat er die maand negen nieuwe seizoenen van series op dvd uitkwamen. Anno 2023 zou dat een bijzonder slappe maand zijn. Netflix alleen al heeft dit jaar al meer dan dertig nieuwe series uitgebracht. Daar reken ik dan alleen de pure fictie bij: niet de docu’s en de truecrimereeksen.’ Bovendien is Netflix tegenwoordig maar een van de spelers: ook Disney+, Amazon Prime, AppleTV+, Streamz, VRT Max, VTM Go en Go Play spuwen aanhoudend nieuwe verhalen de Vlaamse huiskamers in.
Verdrinken
Zelfs in Hollywood is het saturatiepunt al verschillende keren aangekondigd. In 2022 kregen Amerikanen 599 fictieseries over zich heen. In 2015 waarschuwde FX-baas John Landgraf al dat ‘Peak tv’, het gouden decennium van prestige-achtige fictie, wellicht zo goed als voorbij was. Te veel is te veel. Mensen verliezen hun interesse. Dat jaar waren er 370 series gemaakt.

‘In die massa op de streamingdiensten zit veel middelmatigheid’, zegt Werbrouck. ‘Intussen kan ik heel snel zien of iets goed is of niet. Als ik bij het kijken geen enkele drang voel om door te spoelen of met een hogere snelheid af te spelen, dan is een reeks uitstekend.’
Dat heel wat mensen dreigen te verdrinken in die woelige oceaan van middelmatig entertainment, merkt ook Werbrouck. ‘Het gebeurt vaak dat mensen middelmatige series ophemelen, gewoon omdat ze toevallig net die serie uit het massale aanbod geplukt hebben. Ze hebben zich geëngageerd om de hele rit – uren televisie – uit te zitten. Dat is een serieuze inspanning die ze willen verdedigen.’
Hij vindt de hoeveelheid niet alleen een probleem, ook de lengte wordt dat almaar vaker. ‘Stranger things had een extreem lange finale-aflevering in zijn vierde seizoen. Dat was echt niet nodig. Bij Ted Lasso zag ik hetzelfde probleem: als je uit elke aflevering van het laatste seizoen een kwartier zou wegknippen, zou het gewoon beter worden.’
Streamingdiensten hebben series grenzeloos gemaakt. We kijken nu naar Spaanse of Zuid-Koreaans reeksen. Gewoon omdat het kan. Dat is geweldig, maar hoe goed was Squid game echt? Ondanks het massale aanbod lijkt iedereen op de hele planeet naar hetzelfde te kijken: Squid game, Stranger things, Wednesday en alles wat er voortvloeit uit Game of thrones. ‘In die twintig jaar dat ik series recenseer, is het aanbod zeker vertienvoudigd’, zegt Werbrouck. ‘Tegelijk lijkt het onmogelijk geworden om nog echte grote evenementen te creëren. The Sopranos veroorzaakte destijds een schokgolf in het hele tv-landschap. Nu gaan series van de beste, intrigerendste makers geruisloos voorbij.’
Wat u, beste lezer? Bent u nog gebeten door de magie van het kleine scherm? Of heeft ook u overdosis-symptomen en haakt u af? Mail ons!
27 maart 2023
Hoe herken je een foute baas?

Chefs en bazen. Ze komen in soorten. Er zijn er die empathisch luisteren en er zijn er die hun medewerkers publiek aan de schandpaal nagelen. Na het ontslag van de ceo van Plopsa is dat onderscheid relevanter dan ooit.
Steve Van den Kerkhof, de ceo van Plopsa, werd vorige week ontslagen nadat heel wat medewerkers aan de alarmbel hadden getrokken over de manier waarop hij met zijn mensen omging. Toxisch leiderschap, zo klonk het.
De hele zaak was en is een eye-opener voor andere bedrijven en organisaties. Want er zijn nog wel meer chefs die uit de bocht gaan of psychologische terreur zaaien op de vloer. Collega Nathalie Carpentier verdiepte zich in het fenomeen en ging praten met drie experts over de vraag hoe je toxisch leiderschap herkent en wat je kan doen. Want, zo schrijft ze, ‘het is van belang om zo snel mogelijk te reageren, het liefst de eerste keer al dat iets niet oké voelt. Zo kun je vermijden dat later een rode grens overschreden wordt. Deel het met een collega, kaart het aan. Blijft het duren, stap dan naar de vertrouwenspersoon of dien een formele klacht in.’
Maar hoe herken je toxisch leiderschap dan? Het hoeft niet altijd zo extreem als in pakweg The devil wears Prada, u weet wel, die film waarin Meryl Streep een behoorlijk toxische hoofdredactrice speelt (geïnspireerd op Vogue-baas Anna Wintour), het kan ook subtieler.
Au fond valt toxisch leiderschap samen te vatten als gedrag dat ten koste van de medewerker gaat. De volgende checklist, die ik distilleerde uit de uitspraken van de experts die bij Nathalie aan het woord komen, is al veelzeggend:
1 Verbale of non-verbale agressie.
2 Iemand die sterk controleert op wat je zegt, denkt of doet.
3 Je wordt alleen gehoord als je je meegaand opstelt.
4 Soms wordt je werkgedrag minutieus gemeten.
5 Iemand die het initiatief van de medewerkers afbreekt.
6 Iemand die hoge eisen stelt, maar je volledig aan je lot overlaat.
7 Iemand die je de ruimte niet geeft om de opdracht goed in te vullen.
Oké, een baas kan veeleisend zijn, maar daarom nog niet toxisch. ‘Het lijden van de medewerkers is een goede graadmeter’, noteert Nathalie nog, ‘mensen die te veel stress krijgen, slecht slapen, verloop- en verzuimcijfers die omhooggaan, een team dat slecht begint te functioneren, mensen te veel uren kloppen om toch maar aan de eisen te voldoen.’
Het is , kortom, niet omdat de baas de baas is, dat ie met alles wegkomt. Een lezenswaardig stuk dus.