
Van der Poel wint Milaan-Sanremo: meer dan ooit is hij de man van de grote afspraken
Met een al lang niet meer vertoonde overmacht bewees Mathieu van der Poel meer dan ooit een man van de grote afspraken te zijn. Aan de vooravond van de Vlaamse klassiekers heeft hij het psychologische voordeel aan zijn kant.
Hij had nog de tijd om zijn truitje dicht te ritsen, zich op te richten om het zegegebaar te maken en zelfs de laatste meters tot de finish uit te bollen. Op de Via Roma, waar vaak een ultieme lendenruk beslist over winst of verlies, kon een renner zelden zijn overwinning op een manier savoureren zoals Mathieu van der Poel. Van Giorgio Furlan in 1994 was het geleden dat iemand met zo’n overmacht en voorsprong (15 seconden) de lenteklassieker naar zich toetrok.
Milaan-Sanremo is als een fles prosecco die ondraaglijk lang in de koelkast blijft, maar eens de kurk eraf, parelt ze als de meest exclusieve champagne. Een loterij ook heet de wedstrijd te zijn, waar velen zich voor geroepen voelen, maar in de praktijk meestal alleen de grootste kampioenen voor zijn uitverkoren.
Het kwartet dat de diepe finale van de 114de editie kleurde, leverde daar andermaal het bewijs van: de beste ronderenner van deze tijd (Tadej Pogacar), de beste tijdrijder ter wereld (Filippo Ganna) en de twee vaandeldragers van het klassieke werk, de siamese tweeling Wout van Aert en Mathieu van der Poel.

Favoriet
Op de ploegenvoorstelling vrijdagavond vertelde Van der Poel nog dat de Tirreno-Adriatico voor hem niet had gebracht wat hij had gehoopt. De Nederlander speelde geen verstoppertje – dat zit niet in zijn aard. Een reden tot ongerustheid zag hij er evenmin in. Als sprintloods voor Jasper Philipsen in twee massasprints had hij kracht in de benen gevoeld. En hij wist dat hij de koershardheid van de Tirreno nodig had om de laatste stap naar een blakende conditie te zetten. Panikeren zou hij pas doen mocht het ook in de Primavera in de soep draaien.
Zaterdagochtend in nieuwe startplaats Abbiategrasso waren de meeste ogen dan ook niet op de Nederlander gericht maar op Tadej Pogacar, de geweldenaar van Parijs-Nice. Hij was de man die werd bestempeld als diegene die de sleutel van de wedstrijd in handen had. Met de Sloveense wonderboy viel geen enkel scenario uit te sluiten. Wie weet zou hij zelfs al op de Cipressa zijn dynamiet bovenhalen, zoals wijlen Marco Pantani in 1999.
De Cipressa bracht evenwel niet de verwachte selectie teweeg. Het kostte Pogacars UAE Team Emirates enige tijd om aan het front te verschijnen. Vooral ook blies de wind – in tegenstelling tot de voorspellingen – in het nadeel, waardoor op de top zelfs een groepssprint op de Via Roma niet uit te sluiten viel.
Poggio
Van der Poel, op kop bij het ingaan van de afdaling, voelde daar al dat het weleens zijn dag kon worden. Ook begreep hij dat, gezien de grootte van het peloton, meer dan ooit het positioneren richting Poggio cruciaal zou zijn. Bevond hij zich bij het opdraaien van deze ultieme scherprechter in het verleden weleens te ver, dan zat hij dankzij Quinten Hermans deze keer waar hij moest zitten. Op de Poggio was er vervolgens de Deen Sören Kragh Andersen die hem in positie hield.
Toen Pogacar de knuppel in het hoenderhok gooide en Filippo Ganna amechtig zijn wagon aanhaakte, was Van der Poel zo lucide om de bordentheorie toe te passen: eerst at hij het bord leeg van Van Aert, die hem naar het wiel van de twee koplopers zou meezuigen, en toen ook dat van Pogacar leeg raakte, maakte de Nederlander slim van een gaatje gebruik en gooide hij zijn bom.
Van der Poel had lessen getrokken uit zijn vorige drie deelnames, waarin hij op de Poggio te verdedigend had gekoerst en te veel op zijn sprint gerekend. Deze keer begon hij aan de technische afdaling met enkele tellen voorsprong. Zijn uitzonderlijke bochtentechniek, al zo vaak in het veld gedemonstreerd, volstond om ‘op 80 procent van mijn kunnen’ het achtervolgende trio op achterstand te houden. Recht blijven was het belangrijkste, geen risico’s nemen zoals Matej Mohoric vorig jaar. Eens beneden wachtte hem een afrondende tijdrit, een onderdeel waarin hij zelfs in de Tour al schitterde.

Afspraken
Mathieu van der Poel, in tegenstelling tot ‘hyperprof’ Van Aert vaak speels afgeschilderd, is op zijn 28ste meer dan ooit een man van de grote afspraken. In aanloop naar het WK in Australië vorig najaar liet hij al optekenen dat iedere gemiste kans er één is die voorbij is en een carrière niet eeuwig duurt. Het voorbije veldritseizoen werd hij door zijn eeuwige Belgische rivaal op een gegeven moment van het kastje naar de muur gereden, maar op de dag der dagen, voor eigen volk in Hoogerheide, won de Nederlander wel de enige cross die er echt toe deed.
Met Tadej Pogacar (twee keer Lombardije en één keer Luik) is Van der Poel (twee keer de Ronde van Vlaanderen en één keer Sanremo) in het huidige peloton nu de renner met de meeste monumenten op zak. Van Aert, zaterdag uiteindelijk derde, blijft voorlopig steken op één (Sanremo 2020). Niet alleen in het veld, maar ook op klassiek vlak neemt zijn Nederlandse opponent weer wat meer afstand. Alleen met zijn Tourpalmares torent Van Aert nog boven hem uit.
Het hoofddoel voor Van Aert dit voorjaar, de twee kasseimonumenten, moet evenwel nog komen. Pas dan kan een definitief oordeel volgen. In de Classicissima bevestigde de Kempenaar alvast zijn opgaande vormcurve.
Ook kan Van Aert zich optrekken aan de statistieken. Wie wint op de Via Roma, herhaalt dat zelden in een van de kasseimonumenten de weken daarna. Milaan-Sanremo en de Ronde van Vlaanderen winnen in hetzelfde seizoen is nog maar één renner gelukt: de onvermijdelijke Eddy Merckx, in 1969 en 1975. De combinatie Sanremo-Roubaix is alleen gerealiseerd door het trio Cyrille Van Hauwaert (1908), Seán Kelly (1986) en John Degenkolb (2015).
Vraag is of Van der Poel, die al meer dan één wielercodex heeft herschreven, zich van deze statistiek iets zal aantrekken. De Nederlander begint alvast met psychologisch voordeel aan de Vlaamse klassiekers, waar vrijdag in Harelbeke al een volgende confrontatie met Van Aert, Pogacar en Ganna ligt te wachten.