Foto:  David Pintens/belga
column Bieke à bloc

Durven

Toen de Kleine van Mere de Tour won, zat ik bij zuster Prudentia in de kleuterschool, dus gek veel herinneringen heb ik niet aan dat historische wielerfeit. Wel veilig opgeborgen in mijn geheugen zit de bollentrui waarmee Lucien in 1981, het jaar van mijn koersontwaken, door Frankrijk tot in Parijs reed. Ik was op slag verliefd. Niet op Lucien, maar op de Tour en bij uitbreiding op alle grote rondes.

De spanningsboog van drie ellendig lange weken; de duels, de vetes en vendetta’s; vier seizoenen in één wedstrijd; de cols, de cols, de cols; de gapende ravijnen; de schier eindeloze resem mogelijkheden en plotwendingen; de dagelijkse aanslag op beproefde rennerslijven. Natuurlijk waren er mooie en epische eendagskoersen, maar geen enkele evenaarde de geneugten van een grote ronde. De grootste auteurs openbaren zich in de roman, niet in de novelle. Een eenakter is toch maar half theater.

Decennia op rij zag ik Belgische coureurs komen en gaan, allemaal gebeten om de Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix te winnen. Nu en dan was er een excentriekeling die droomde van de Ardennen. Maar nooit hoorde ik zo’n ongepolijste knaap zeggen dat hij de Tour, de Giro of de Vuelta op z’n palmares wilde. Een kassei was de ultieme trofee. De kleur van Vlaamse klei aantrekkelijker dan brutaal geel, roze of rood.

In het voorjaar zagen wij kloeke beren met dijen van gewapend beton over gewijde kasseien dokkeren. Kerels met een postuur om als eerste boven te komen op de Muur van Geraardsbergen, maar niet de Peyresourde, de Stelvio of de Angliru. Tijdrijden deden ze hier niet. Veel te saai, en waarom zou je zoveel energie verspillen aan een kunstje waar je hooguit drie keer per jaar mee uit kon pakken? Grote rondes waren voor de Fransen, de Spanjaarden, de Italianen, de Zwitsers, desnoods voor een occasionele Deen of Amerikaan, als het echt moest. Naar de Tour keken de oude mensen voor de landschappen en omdat er toch niks anders te doen was. De Giro en de Vuelta hielden niemand bezig.

Niet dat ik het aan mijn hart liet komen. Ik supporterde met vuur voor Fignon, Indurain, Pantani en Contador. Ik zag illustere ronderenners jaar na jaar dunner worden, uitgewoonde specialisten in hun genre. Ik onderging de epojaren met zwaar gemoed en bloedend hart.

En zo gingen de jaren voorbij en stopten wij collectief met luidop dromen van Parijs, Milaan of Madrid. Nu en dan belandde er een vaderlandse zonderling in de top tien van een grote ronde, doorgaans na onmenselijk hard labeur en veel te veel ontbering. Wij haalden onze schouders op. Vierde of negende, wat maakte het uit? Want er was de Leeuw van Vlaanderen, en Tommeke, Tommeke, Tommeke.

Tot er een kleine sjotter met een groot bakkes de bal voor de fiets ruilde, binnen het jaar alle andere snotneuzen aan gort reed en nondedju zowaar gezwind een berg over geraakte. Het was du jamais vu en van een branie die wij niet gewend waren. Sluimerende dromen werden koortsig verlangen. Ineens kon het allemaal niet rap genoeg gaan. Zodra wij ergens in durven te geloven, vallen we de door de mand als hopeloos ongeduldig en bij momenten onredelijk. Maar zie, het zeuren, drammen, jammeren en wachten is voorbij. Het is gebeurd. De kleine sjotter is een grote coureur en heeft een grote ronde gewonnen. Dat is niet alleen heuglijk nieuws voor hem, zijn ploeg, zijn familie en zijn fans. Zien doet immers dromen en van dromen komt durven. Durven weg te trekken van de kerktoren en de fanclub in café De Sportvriend, de brute bergen in, waar de lucht ijl en de afgrond diep is. Durven te proberen wat veel inspanning vraagt, maar weinig slaagkans biedt. Luidop durven te zeggen dat je ooit de Tour wilt winnen en daar zelf oprecht in geloven.

Vlaamse bescheidenheid is schattig, soms zelfs strategisch interessant. Een underdog kan alleen maar winnen. Tot al die matigheid ons verhindert om buiten de krijtlijnen te gaan spelen, om iets te ondernemen waarvan de inzet hoog en de uitkomst onzeker is.

Een land dat zich koersland noemt, is dat maar half zonder coureurs die grote rondes kleuren en domineren, die gele, groene, rode, roze en witte truien verzamelen als Panini-plaatjes. Zonder namen die ronken in l’Équipe, La Gazzetta en Cycling Weekly omdat ze drie weken lang het koershart kunnen beroeren.

Ik kijk uit naar wat volgt, nu iemand het heeft aangedurfd én volbracht. Naar de kinderen met een tweedehandskoersfietsje die zondag naar Remco keken, blinkend in zijn jongensvel, en bedachten dat ze daar ook ooit willen staan. Naar de Belgische coureurs van morgen en overmorgen die met hyperfocus op een tijdritfiets kruipen en schrikwekkende cols verkennen tot ze elke steen en elke barst in het wegdek blind kunnen aanwijzen. Naar alle grote rondes vol rampspoed, glorie en suspense die nog gereden moeten worden, en waarvoor we zullen thuisblijven omdat we meedoen voor de bloemen. Geen berg te hoog, geen dal te diep, geen ronde te groot.

Wist je dat je ook zonder abonnement elke maand 3 betalende  plus-artikels kunt lezen?

Meld je aan en lees gratis ›

Vul je e-mailadres en wachtwoord in

Aangeboden door onze partners
Aangeraden
Niet te missen