
Cipier met extreemrechtse sympathieën op Ocad-lijst
De veiligheidsdiensten hebben het Gevangeniswezen geïnformeerd over een rechts-extremistisch personeelslid, en een ander met radicaalislamitische neigingen. Tegen beiden is een strafprocedure opgestart.
Dat antwoordde minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD) in juli op een vraag van Kris Verduyckt (Vooruit). De minister zei ook dat de bewaker met extreemrechtse sympathieën al op een lijst van het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (Ocad) staat, zonder meer details vrij te geven over het individu.
Kamerlid Verduyckt stelde zijn vraag in het zog van de zaak-Jürgen Conings, de militair die in mei dit jaar verdween met een groot aantal wapens uit een legerdepot. Ook hij stond op een lijst van Ocad. De minister benadrukte dat het Gevangeniswezen en hij vóór die gebeurtenissen op de hoogte waren.
Moraliteitsonderzoek
De aanwervingsprocedure voorziet erin dat het strafblad van een kandidaat systematisch wordt geraadpleegd. De wet van 2019 aangaande het statuut van gevangenispersoneel bepaalt dat bij aanwerving de sollicitant aan een moraliteitsonderzoek wordt onderworpen. ‘Het spreekt voor zich dat het de bedoeling is deze bepaling van de wet van 2019 uit te voeren’, aldus minister Van Quickenborne.
Er bestaat geen contactpunt waar een agent of burger een integriteitsschending door een andere agent kan melden. Maar een agent kan een vermoeden altijd melden aan de ombudsman, en burgers kunnen verdachte gedragingen melden bij de politie, benadrukt de minister.
Onderschatting
Verduyckt vraagt meer transparantie over de aanwezigheid van geradicaliseerde personen in de staatsveiligheidsdiensten. Hij verwijst naar een rapport van het Radicalisation Awareness Network (RAN) van de Europese Unie, waaruit zou moeten blijken dat de huidige cijfers waarschijnlijk onderschat zijn en slechts ‘het topje van de ijsberg’ vormen.
‘Het zwarte cijfer en de onderschatting van het verschijnsel houden waarschijnlijk verband met de aan de betrokken beroepen inherente plicht tot terughoudendheid, alsmede met de vrees voor een afbrokkeling van het vertrouwen van het publiek in deze openbare gezagsdragers. Er is dus meer transparantie nodig’, onderstreept Verduyckt.