Radiohead. Meer dan een minuutje de kluts kwijt
Dat eeuwige gemekker over hoe moeilijk Radiohead altijd doet. En dat ze ‘Creep’ niet spelen. Moe wordt een mens daarvan. De waarheid is, dat als Radiohead de helft van de tijd uitfreakt en de helft vult met meer toegankelijk werk, je nog de helft van hun concerten wordt getrakteerd op sommige van de mooiste melodieën die de laatst jaren zijn gemaakt, met refreinen die even hartverscheurend als hartverheffend zijn. Andere bands zouden er een arm of een been voor geven om uit zoveel klassiekers te kunnen kiezen.
‘Daydreaming’ van de laatste plaat A Moon Shaped Pool bijvoorbeeld, waarmee Radiohead het concert opende, is een fragiel kunstwerkje vol oosterse sfeer. Daarna speelden ze ‘Lucky’, misschien wel hun mooiste song, triest maar meezingbaar - nu ja, als je kunt zingen zoals Thom Yorke, die op Glastonbury de hoge noten schuwde. Het moet een koutje zijn geweest, want in Werchter zong hij tot boven in de hoogste populier. Wij hoorden die nummers uit de verte wegens een technisch probleem - dat rare geluid dat u misschien hoorde, was niet een van geluidstovenaar Jonny Greenwoods speelgoedjes, maar onze knarsende tanden.
Toen we kwamen aanrennen, was de groep net aan een druk gedrumde versie van ‘All I need’ bezig, die Yorke zo dicht bij de micro zong dat we er wat claustrofobisch van werden. Daarna geep Greenwood een strijkstok om zijn gitaar als cello te laten fungeren in ‘Pyramid song’: wij krijgen nooit genoeg van de wisselwerking tussen die rustig klimmende piano en de drums die wel naar boven lijken te struikelen.
Maar moedwillig, tja, dat zijn ze wel. Toen iedereen aan het dansen sloeg op ‘Everything in its right place’, saboteerden ze dat nummer door het in een zee van blieps te laten ontaarden en Yorkes stem zo erg te vervormen dat er wel een leger zingende eekhoorns leek te staan. Van de ballad ‘Let down’ speelden ze dan weer een oerklassieke gitaarversie. ‘Identikit’, dat op A Moon Shaped Pool een van de vreemdere nummers is, was met zijn spookachtige koorsamples bijzonder rustig. Greenwood haalde behalve de koorsamples nog wel wat van zijn favoriete trucs uit de doos, zoals de radio die op een willekeurig nieuwsbulletin wordt gezet: een sonore Franstalige nieuwslezer stuurde zo ‘Climbing up the walls’ een nieuwe riching uit.
Uiteindelijk doet deze groep altijd waar hij zin in heeft: vrijdag was dat in een lap elektronica en woeste percussie. ‘Weird fishes/arpeggi’ en ‘Idioteque’ waren zulke nerveuze lawaailawines, net als ‘Bodysnatchers’ en ‘2+2=5”. Maar tussen die twee in, kreeg de band de wei muisstil met een gemompelgezongen, alleen op elektrische gitaar begeleid ‘You and whose army’. Indrukwekkend hoor, want er waren weinig mensen op de wei die liever naar een ander concert gingen.
Het slot kwam vroeg, wat al een aanwijzing was dat Radiohead niet tot één uur zou spelen. ‘Laten we nog eens een paar hits spelen’, moeten ze gedacht hebben: we kregen ‘No surprises’, een van de vele nummers die de groep plukte uit OK Computer, twintig jaar oud en vorige week in een opgepoetste versie heruitgebracht. Later kwamen ‘Paranoid android’, stokoudje ‘My iron lung’ en ‘Karma police’ als afsluiter: de wei werd een groot koor dat Yorke ‘for a minute there, I lost myself’ toezong.
Dat is, zoals gezegd, toch een forse greep bekende nummers. Dat was weer goed voor een dozijn verrassende nieuwe versies van songs. Dat is altijd goed voor de ziel. Yorke, die meestal maar wat onzin brabbelt tijdens de songs, had zelfs goede raad voor ons: ‘Nog een fijn festival. Overdrijf niet met het feesten, maandag moet je weer werken’. Alsof de extreme emoties van Radioheadmuziek niet veel ingrijpender zijn dan welke recreatieve drug ook.